Gringore - (Pierre) of Gringoire zooals Victor Hugo en Théodore de Banville, de een in „NotreDame de Paris”, de ander in zijn blijspel hem noemen, is waarschijnlijk omstreeks 1470 te Caen geboren. Hij was een ijverig lid van de Parijsche tooneelvereeniging „Les Enfants sans souci” en speelde er eenigen tijd de rol van „Mère sotte”. Van 1501 tot 1617 wordt hij in de stadsrekeningen vermeld als „compositeur” of „facteur”, belast met het schrijven en opvoeren van mysterie-spelen. Zijn talrijke gedichten, o. a. Folles entreprises (1505), Blason des hérétiques (1534), le Château de labour (1499), waarin hij het leven van den getrouwden man beschrijft, en niet het minst zijn tooneelwerken, dragen een politiek karakter.
G. is conservatief ; met smart aanschouwt hij de minachting, die velen aan den dag leggen voor het oude en keert zich menigmaal met heftigheid tegen de kerkhervorming. Zijn verzen zijn doorspekt met allegorieën, latinismen en woordspelingen. Twee dramatische werken van G. zijn bewaard gebleven : Mystère de saint Louis en één van die trilogieën, bestaande uit een sottie, een moralité en een farce, zooals zij destijds werden opgevoerd. In de beide eerste deelen wordt de strijd gedramatiseerd, dien Lodewijk XII voerde tegen paus Julius II, ,,1’homme obstiné”, deze is vergezeld van Simonie (handel in geestelijke zaken) en Hypocrisie. In de ,,sottie” treedt de paus op als „Mère sotte”, de koning als „Prince des sots’ en het volk als „la sotte commune”.
De Italiaansche tooneelgezelschappen, die zch onder Frans I te Parijs kwamen vestigen, maakten een eind aan G.’s successen. Hij overleed omstreeks 1834. — De Gringoire-figuur van Hugo en ook die van de Banville missen allen historischen grondslag. — Zie : Darmesteter en Hatzfeld, le Seizième Siècle littéraire, Paris, 1889, en H. Morf, Geschichte der neueren franz. Litt. I Renaissance, Strassburg, 1898.