Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 24-01-2019

Gravenhage(’s-)

betekenis & definitie

Gravenhage(’s-) - Op de binnenduinen bij Arentsburg stichtten de Romeinen hun vlootvesting, door Dr. Holwerda als Praetorium Agrippinae herkend. Op de volgende duinrij legde meer dan duizend jaar later de Roomsch-Koning Willem II de grondslagen voor zijn kasteel, maar zeker was er al een jachthuis op de Plaats in 1097. Willem II is dus niet de eerste stichter van „die Haghe”.

Floris V maakte er een deftige residentie van; van hem is de imposante Ridderzaal, die nu, na vele lotgevallen en misvormingen, eindelijk weer de trots van het Binnenhof uitmaakt. Een belangrijk voordeel voor „die Haghe” was de aanwezigheid van een paar frissche duinbeekjes, waarvan het eene nog over Zorgvliet loopt. Ze leverden goed drinkwater en tevens water voor de grachten van Binnen- en Buitenhof. In de 14e eeuw kreeg Den Haag reeds een mooien tijd als residentie van Albrecht van Beieren. Het Hof werd zeer verfraaid. Aan de eene zijde spiegelde het zich in den Hofvijver (dien Albrecht eens leeg liet loopen, om een diamant van een der hofdames terug te vinden); aan den anderen kant lag ’s Graven Kooltuin (nu het Plein); terwijl aan de Z.W.-zijde het Buitenhof prijkte met geboomte en priëelen en, naast de Gevangenpoort, het Valkhuis en de wildebeestenkooi de aandacht boeiden.

Buiten het kasteel had ook het dorp zich ontwikkeld: reeds in 1311 werd een parochiekerk vermeld, waaruit, na veel wederwaardigheden van branden, enz., in de 15e en 16e eeuw de indrukwekkende Sint-Jacobskerk is voortgekomen (die intusschen nooit voltooid is, getuige hare lage houten zolderingen in plaats van hooge steenen gewelven). Bij de kerk werd op de oude markt (nu Groenmarkt) reeds kermis gehouden vóór 1400. Het dorp strekte zich vandaar uit naar drie zijden: het Noordeinde (door de Hoogstraat), het Westeinde en het Zuideinde (d. i. de Eerste Wagenstraat) als vervolg op de Venestraat, die naar den veengrond leidde. Aan den vierden kant, achter het Hof, was het dorp niet; dus geen Oosteinde, maar eenige lanen van jonge boomen, de Lange en Korte Poten. Een havenbuurt was al aanwezig bij het Spui, met eenige handelsbeweging, al bestond de Jodenbuurt aan de Lange Gracht nog niet. Aan de andere zijde der Venestraat was door de Schoolstraat waarschijnlijk al een lakenreederswijk te bereiken, met Vlaamsche wevers, enz. in de Vlamingstraat, waar later de Voldersgracht en de Raamstraat bij kwamen, de laatste leidend naar het terrein der lakenramen, waar gekeurd moest worden.

Aan den anderen kant, bij de kerk en de Pastoorswarande, de Hoogstraat, de Plaats en den Vijverberg stonden vele adellijke huizen en ook een aantal geestelijke stichtingen, waaronder het groote klooster der Dominikanen, aan het Lange Voorhout, met zijn ruime Kloosterkerk de eerste plaats innam. De bevolking van het dorp „die Haghe”, in ’t begin der 14e eeuw geschat op hoogstens 2000, klom minstens tegen het einde dier eeuw tot een 4000 zielen. In de 16e eeuw verloor „die Haghe” voor ’t eerst de vorstelijke residentie; toen Jan van Beieren gestorven was, moest men tevreden zijn met een Bourgondischen stadhouder. Toch werd het Binnenhof verrijkt met een mooie rechtszaal, de Rolzaal (waar de rol der rechtzaken gehouden werd), die met hare talrijke wapens boven den schoorsteen nog heden aan de Receptie van ’t Romeinsche recht onder Filips den Goede herinnert. Ook werd de levendigheid bevorderd door de geregelde bijeenkomst der Staten, in een eenvoudig vertrek naast de Hofkapel (links op het Binnenhof, waar nu de Eerste Kamer is). Van de troebelen vóór en na 1500 kreeg het groote dorp natuurlijk zijn deel; berucht is vooral de schrikkelijke overval van 1528 door Maarten van Rossem, toen het Binnenhof ook deerlijk te lijden had. De Gevangenpoort, die in de 15e eeuw met het Hollandsche wapen was versierd, had kort tevoren het begin der kettervervolgingen gezien, waarvan de duistere kerker van Jan de Bakker nog duidelijk spreekt. Niettemin volgde onder Karel V weer een betere tijd; in de eerste jaren van Filips II werd het nieuwe schepenhuis geopend, het heerlijk-fijne Renaissance-gebouw met zijn fraaien toren, dat heden nog prijkt als het mooiste deel van het Haagsche stadhuis.

Onder de Republiek werd Den Haag weer de hoofdzetel der Regeering en leerde zelfs vorstelijke praal kennen. Prins Maurits leefde er wel is waar zeer eenvoudig in zijn stadhouderlijk kwartier bij den pas gebouwden vierkanten toren, maar Frederik Hendrik liet dat kwartier uitbreiden tot ver over de Stadhouderspoort langs het Buitenhof, waar nu het Kabinet der Koningin is. En hij kocht bovendien het zgn. Huis van Brandwijk in het Noordeinde, waar hij vroeger reeds met zijn moeder gewoond had en liet het verbouwen tot een deftig Renaissance-hotel, het tegenwoordige paleis van de Koningin. Frederik Hendrik heeft ook nog, door Jacob van Campen en Pieter Post, de plannen laten maken voor het Huis ten Bosch, maar de uitvoering bleef aan zijn weduwe Amalia van Solms, die er de koepelzaal in ’t midden liet inrichten tot Oranjezaal, met schilderwerken van Jordaens en anderen ter verheerlijking van den Stedendwinger. Frederik Hendriks vrijgevigheid en liefde voor de bouwkunst blijken verder o. a. uit den Nieuwen Doelen, die nu als Gemeente-Museum nog prijkt op den Korten Vijverberg en in zijn interessante verzamelingen de herinnering aan den „Gouden Tijd” mee bewaart, b.v. door de schuttersstukken van Van Ravesteijn. — Het Haagsche Bosch, dat waarschijnlijk vanouds bestaan heeft als deel van de groote bosschen der Hollandsche geestgronden en dat in 1576 door Den Haag was aangekocht, om het voor vernieling te behoeden, was destijds de eenige groote lommerrijke wandelplaats buiten het „Prinselijk ’s Gravenhage”. Cats en Huyghens zorgden echter weldra voor de eerste plantsoenen in de wilde duinen ten Westen. Cats bedwong het zand van „Zorgvliet” door zijn vierkanten ringdijk (nog aanwezig) en Huyghens bracht de beroemde „Zeestraat” tot stand, den eersten goeden weg naar Scheveningen, tevens bestemd voor de verbinding langs het strand naar Zandvoort, Haarlem, enz.

De dagen van Jan de Witt hebben natuurlijk ook hunne sporen in Den Haag achtergelaten. Op het Binnenhof verrees de nieuwe Statenzaal van Holland. Ze staat er nog als Eerste Kamer en toont den bezoeker in hare deftige aankleeding nog eenigszins de zelfbewustheid der machtige provincie in De Witts tijd. Het plafond laat zien in zijn schilderingen, hoe Holland spotte met den naijver der vreemde volken. Wegens den last om kanonnen aan te voeren uit Zweden, wist Jan de Witt óók gedaan te krijgen, dat aan den Boschkant, even buiten Den Haag, een eigen kanongieterij werd gesticht, waarvan het smaakvolle voorpand nog heden bestaat en nu als hoogere krijgsschool dienst doet. Toen later, tegen ’t einde der 17e eeuw, Den Haag vergroot werd met den „Nieuwen Uitleg”, kwam die kanongieterij binnen de grachten te staan. Grachten bezat het „dorp” namelijk reeds sedert de 16e eeuw, met hekken aan de toegangen, terwijl nu en dan zelfs nog tijdelijke versterkingen zijn aangebracht. Ze kregen in de 17e eeuw ongeveer den omvang, dien men op de kaarten der 19e nog kan volgen, van Zuidwal tot Noordwal, enz.

In den tijd van De Witt werd ook het monumentale Mauritshuis voltooid bij het 15e eeuwsche Torentje, gesticht door Johan Maurits van Nassau, den Braziliaan. Pieter Post voerde het werk uit, naar plannen van Jacob van Campen. Johan Maurits woonde er, totdat hij stadhouder werd van Kleef. Veel later werd het door koning Willem I begiftigd met een deel der schilderijen, meest door Willem V verzameld, zoodat men dan ook de buste van Koning Willem in de voorhal plaatste, waar ze echter kort geleden door die van Willem V vervangen is. Bij den rampzaligen brand omstreeks 1860 werd veel van deze schatten vernield, maar men wist het Museum, vooral onder ’t bestuur van Bredius, weer te herstellen. Alleen de prachtige betimmering van vroeger bleef voor goed verloren. — In de dagen van De Witt woonde ook de veelgesmade Spinoza in Den Haag, die door den „langen Jan” dikwijls in zijn nederige woning op de Paviljoensgracht bezocht werd. Toen later, omstreeks 1870, zijn vrienden zijn bronzen beeld wilden zetten op het Plein, wist de overheid te bewerken, dat ook dit teruggehouden werd; het staat nu op de Paviljoensgracht, waar niemand het vindt.

De misvormde lijken der De Witten werden begraven in de Nieuwe Kerk op het Spui, toen pas gebouwd; die zijn nog veel minder te vinden. In Juni 1918 werd op de Plaats een monument voor den grooten staatsman onthuld.

De Stadhouder-Koning Willem III, die de Europeesche politiek leidde in den strijd voor de vrijheid, zette zijn merk op Den Haag door de vernieuwing der Trèves-zaal, d. i. de zaal aan den vijver, waar indertijd het Twaalfjarig Bestand (de Trèves) was voorbereid. Zij ligt achter de eenvoudige maar smaakvolle en deftige zaal der vroegere Staten-Generaal en ze diende tot de Maandagsche besprekingen met de buitenlandsche gezanten. De zaal is in rijken Louis XIV-stijl gerestaureerd, in 1697. De woning van Willem III zelf werd uitgebreid met een paleisje op het Buitenhof, tegenover het logement de Twee Steden (Alkmaar en Enkhuizen). Dit gebouw diende nog voor korten tijd als Ministerie van Buitenl. Zaken, maar werd afgebroken voor den nieuwen verkeersweg Buitenhof-Spui. — De 18e eeuw schijnt voor Den Haag niet kwaad geweest te zijn. Men vindt ten minste overal in den omtrek van het Hof de sporen van de weelde der regenten en adellijke heeren. Op het Plein verrezen b.v. de nieuwe, deftige logementen van Amsterdam en Rotterdam, voor de afgezanten naar de Staten.

Die twee zijn blijven staan, als de sieraden van het Plein, terwijl de andere stedelijke logementen (van Dordt, enz.) al lang verdwenen of onkenbaar zijn, behalve dat van Haarlem op den Korten Vijverberg (de latere woning van Groen van Prinsterer). Het logement van Amsterdam is thans het Ministerie van Buitenl. Zaken. Het logement van Rotterdam, eveneens in solieden barokstijl gebouwd, is nu het Departement van Oorlog. Nu prijkt het Rijkswapen op het nieuwe gedeelte, terwijl het oude nog het wapen van Rotterdam draagt. Op het Lange Voorhout viert de 18e eeuw hoogtij met talrijke harmonische, statige gebouwen achter de prachtig gearrangeerde boomenrijen.

Een daarvan werd in 1813 korten tijd de woning van den Erfprins Willem Frederik en is nu het voorgebouw van de Koninkl. Bibliotheek. Slechts weinige huizen bleven er over uit den tijd, dat Huyghens het Voorhout als „Batavae Tempe” bezongen had, o. a. het huis van 0ldenbarnevelt, nu Ministerie van Financiën. Nog twee juweeltjes van gevels uit de 18e eeuw: het elegante rococo-paleis van de Koningin-Moeder en de Haagsche Schouwburg, destijds gebouwd als paleis voor den graaf van Nassau-Weilburg. Aan den Boschkant kreeg de Prinsessegracht een statige rij van 18e-eeuwsche huizen, die er meest nog staan, zoodat zij de 17e-eeuwsche Prinsengracht bij de Groote Markt ging overtreffen.

Willem V toonde zijne kracht meer in ’t bouwen dan in de politiek; hij liet o. a. zijn woning op het Binnenhof vergrooten met een nieuwe danszaal o. a. met hardsteenen kolonnade, waar zijn portret en dat van Prinses Wilhelmina nog vóór te vinden zijn. Toen hij verjaagd werd, nam de Nationale Vergadering zijne danszaal in beslag. Nu dient ze voor de Tweede Kamer. De Fransche tijd bracht voor Den Haag minder rampen dan voor Amsterdam en Rotterdam. Hij legde ook de kiemen voor vele goede dingen, b.v. voor de openbare musea en verzamelingen. Willem I deed eigenlijk niet anders dan die instellingen als Museum Mauritshuis en Koninkl. Bibl. bevestigen. Deze werkzame vorst leefde eenvoudig in zijn paleis op het Noordeinde; hij bouwde geen paleizen, maar wel kazernes (b.v. de Willemskazerne) en stichtte scholen, o. a. de Koninkl.

Muziekschool (nu Conservatorium). De Akademie van Beeldende Kunsten, reeds als teekenschool begonnen in de 16e eeuw, kreeg nog in zijn tijd haar Neo-Grieksche Gebouw aan de Prinsessegracht. Willem II maakte daarentegen Den Haag weer tot een schitterende residentie, en werd daardoor de afgod der Hagenaars, zoodat hij spoediger een standbeeld kreeg dan eenig ander (op het Buitenhof). Achter zijn paleis in den hoek van Kneuterdijk en Lange Voorhout lag een groot park tot aan de tegenwoordige Javastraat. Daar bouwde hij zijn Gothische zaal, die een kunstverzameling van den eersten rang werd. Aan den voorkant daarvan op het Noordeinde richtte hij het mooie ruiterstandbeeld van Willem den Zwijger op; aan de achterzijde stichtte hij een tweede Gothische zaal en wel verder achter in ’t park, liet hij een manége bouwen (ook al Gothisch!), die later de Willemskerk werd. Na zijn dood heeft de familie helaas alles verkocht; de schilderijen, ook de mooie Rembrandt’s,(!) meest naar de Heremitage te Petersburg. De eerste Gothische zaal werd afgebroken en het Park verkocht, tot aanleg van Parkstraat, Oranjestraat, Plein 1813, enz.

De tijd van Willem II is de apotheose geweest voor Den Haag als Residentie. Met de nieuwe Grondwet gaat de stad zelf ook in democratische richting. Burgerhuizen in het Koninklijke Park, nieuwe burgerlijke wijken — en zeer leelijke —links en rechts (de Zeeheldenbuurt en de Archipel), burgerlijke groot-industrie bij het pas gestichte station der H.S.M., n.1. de pletterij van Enthoven en de ijzerfabriek „de Prins van Oranje”. Voor ’t Vorstenhuis alleen nog monumenten en straatnamen; het standbeeld van Willem I met het Driemanschap, op Plein 1813, dat van den Grooten Willem op het Plein. Onder de straatnamen b.v. de Koninginne-gracht, een zwakke voortzetting der 18e eeuwsche Prinsessegracht, de Anna-Paulownastraat, enz. Den Haag. begint hard te groeien; steeds meer ambtenaren, gepensionneerden en renteniers voor de Westelijke wijken, steeds meer arbeiders voor den anderen kant, naar ’t station en de vaarten. Als dan het moderne verkeer nog veel meer wordt uitgebreid, door den „Rijnspoorweg” naar Gouda, door tramwegen naar alle zijden, behalve Wassenaar(!), door telegraaf en telefoon, dan begint eindelijk een geheel nieuw tijdperk voor Den Haag. De Residentie wordt een stad van handel, krijgt zelfs de grootste kantoren des lands.

Geen plaats van Nederland is in de laatste tijden zoo radicaal veranderd als deze. Terwijl de kleinhandel van vroeger is uitgegroeid tot een keur van schitterende winkels in Spuistraat, Venestraat, Hoogstraat, enz., heeft de groothandel zich overal ingedrongen tusschen de deftigste huizen. Banken, effectenkantoren, cultuurondernemingen, assuranties, groothandelskantoren staan rondom het Binnenhof, enz. Het verslag der Kamer van Koophandel, dat helaas nog altijd niet met de nieuwe ontwikkeling der stad is meegegaan, al is het juist tijdens den oorlog wat uitvoeriger geworden, wijdt, alleen aan den geldhandel en het verzekeringswezen 15 bladzijden, terwijl het toch nog de Ned. Handel-Maatschappij weglaat, evenals trouwens de firma Müller en de Bataafsche. Het vermeldt de Vereeniging voor den Haagschen Geld- en Effectenhandel, die in 1916 een getal van 49 leden telde, en haar Effectenbeurs, een nieuwe stichting, in hoofdzaak filiale van de groote Amsterdamsche Beurs. Het vreemdelingenver keer in de Gemeente ’s-Gravenhage, waartoe vanouds ook Scheveningen behoort, is eveneens in den laatsten tijd zeer toegenomen, tot aan den oorlog, toen het met gestrande Amerikanen, Belgische en andere vluchtelingen een bijzonder karakter aannam.

Van veel belang zijn daarbij ook de musea en schouwburgen. Het Mauritshuis, het Gemeente-Museum, het Nieuwe Gemeente-Museum (Panorama Mesdag) geeft o. a. ook een beeld van den bloei der Haagsche ,.schildersschool” van Israëls, de Marissen, enz., het Museum-Mesdag op de Laan van Meerdervoort biedt een heerlijken schat, o. a. ook van Fransche schilderkunst; het Museum Meermanno-Westreenianum op de Koninginnegracht is helaas zelden toegankelijk (volgens het testament van den schenker van Westreenen). Openbare boekerijen, waaronder behalve de Koninklijke, ook die van het Ministerie van Landbouw, die der Tweede Kamer en die van de Toussaint-kade. De groote vooruitgang van Den Haag blijkt uit de bevolkingscijfers: 56.000 in 1830, 90.000 in 1860, in 1890, 322.000 in 1916. De gemeente ’s-G. bezit een uitgebreid telefoonnet (1 aansluiting per 20 inw., wat in Nederl. helaas veel is en boven Amsterdam en Rotterdam staat). De electrische tram is particulier.

< >