Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 24-01-2019

Graun

betekenis & definitie

Graun - familienaam van drie broeders, toonkunstenaars.

1) August Friedrich was Cantor aan den dom te Merseburg; — 2) Johann Gottlieb heeft zich naam verworven als violist; — 3) Karl Heinrich, de jongste, geb. 1701 te Wahrenbrück, overl. 1759 te Berlijn, was de beroemdste van het drietal. Hij studeerde aan de Kreuzschule te Dresden (zang en compositie); reeds op 18-jarigen leeftijd had hij een aantal kerkelijke composities geschreven. Toen zijn stem gemuteerd was, bleek hij een licht-aansprekend, aangenaam-klinkend tenorgeluid te bezitten. Hij kwam als operazanger te Brunswijk en werd er al spoedig aangesteld als onder-kapelmeester en componist. Daar, te Brunswijk, leerde in 1733 Frederik de Groote hem kennen, die hem, toen de hertog van Brunswijk in 1735 stierf, aan zijn hof te Rheinsberg verbond.

Koning geworden, benoemde Fr. d. Gr. hem (1740) tot kapelmeester der Opera te Berlijn, en zond hem naar Italië om daar zangers te engageeren. Tot aan zijnen dood heeft G. te Berlijn geleefd en gewerkt. Hij schreef voor Brunswijk 6, voor Berlijn 26 Opera’s, maar toonde zijn voornaamste hoedanigheden als componist van kerkmuziek. Zijn Oratorium der Tod Jesu, dat tot voor korten tijd nog immer op den Goeden Vrijdag te Berlijn werd uitgevoerd, is zijn belangrijkste werk, waarin zijn gaven het zuiverst uitkomen.

< >