Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 24-01-2019

Graubünden

betekenis & definitie

Graubünden - (Fr. les Grisons), grootste, maar tevens een der dunstbevolkte der Zwitsersche kantons; 7114 K.M.2, ± 120.000 inw. Het omvat grootendeels de brongebieden van Rijn en Innen bestaat geheel uit hooggebergte. 360 K.M.2 van G. is vergletsjerd. — De bevolking van G. is zeer gemengd. Bijna de helft spreekt Duitsch, 35 % Rhaeto-Romaansch, 17 % Italiaansch. De laatste taal wordt gesproken in de tot het Tessino- en Addagebied behoorende dalen; de Rhaeto-Romanen bewonen het Engadin en zijn zijdalen en de Zuidelijke zijdalen van den Vóór-Rijn, de Duitschers het overige Rijngebied (ook het dal van Davos), benevens talrijke exclaven in het Rhaeto-Romaansche gebied.

Hoofdbestaansmiddelen zijn landbouw en veeteelt (Alpenwirtschaft). Het klimaat is in de afzonderlijke dalen zeer verschillend naar gelang van hun hoogte en ligging, waardoor G. groote verscheidenheid van gewassen oplevert. In de hooge dalen groeit op zijn best gerst (in het Engadin nog tot 1700 M.), in andere ook tarwe, rogge en aardappelen, in de Zuidelijke mais, tabak, kastanjes en wijn. Het Rijndal is beroemd om zijn ooftteelt (vooral kersen). G. is nog tamelijk rijk aan wild: gemzen en ook nog beren. De meren en beken leveren forellen. Mineralen (bouwsteenen en verschillende metalen) worden weinig geëxploiteerd. Industrie alleen in de hoofdstad Chur.

Vreemdelingen worden zoowel door het geweldige natuurschoon, als door wintersport en om gezondheidsredenen aangetrokken. De voornaamste toeristenstations en herstellingsoorden zijn Chur, Klosters, St.-Moritz, Davos, Arosa enz. Ook talrijke badplaatsen met minerale bronnen (o. a. Tarasp). — Daar G. deelen der brongebieden bevat van rivieren, die in verschillende richtingen door Europa stroomen, waarvan de dalen tevens door gemakkelijke passen met elkander verbonden zijn, is het van oudsher een belangrijk doorgangsland geweest. Zoo is het Rijngebied met dat van de Rhône door de Oberalbpas, met het Tessino-dal door Lukmanier en de Bernardinopas, met het Addagebied door de Splügen en Septimer-passen, en met het Engadin door Julier-, Albula-, en Fluelapassen verbonden. Het laatste dal staat weer door het juk van Maloja en door de Berninapas met het Adda-dal in verbinding. Over 13 passen gaan straatwegen. In het dwarsdal van den Rijn en gedeeltelijk in het Vóór-Rijndal gaan spoorwegen, die door de Rhaetische- en Albulalijnen met de binnendalen en het Engadin in verbinding staan. — De uitvoerende macht van het kanton berust bij een door het volk gekozen regeeringsraad van vijf leden, de wetgevende bij den Grooten Raad. Alle wetten zijn onderworpen aan een referendum. — Het tegenwoordige kanton G. is ontstaan uit een samenvoeging van verschillende dalgouwen, die in de vroege middeleeuwen tot het hertogdom Alemannië behoorden en waarin later zich een machtige adel ontwikkelde, die de vele verkeerswegen beheerschte.

Daarnaast werd ook gezag uitgeoefend door den bisschop van Chur en den abt van Dissentis. In het laatst der 14e en begin der 15 eeuw vormden de machtigste heeren met de bewoners der dalgouwen drie bonden, die zich in de 15e eeuw bij elkaar aansloten, en daarna een verbond sloten met het Zwitsersche Eedgenootschap tegen Oostenrijk. In 1512 veroverden zij de Italiaansche gouwen Veltlin, Bormio en Chiavenna. De hervorming was schadelijk voor de eensgezindheid der Bonden, omdat een ervan, de Grauwe bond, hoofdzakelijk Katholiek bleef, terwijl de anderen het Protestantisme aannamen. Daardoor had het land in den 30-j. oorlog veel te lijden. In 1797 verloor G. de b.g. Italiaansche streken, die bij de Cisalpijnsche Republiek werden gevoegd ; in 1798 werd het met de Helvetische Republiek vereenigd (Kanton Rhaetië) en bleef ook na 1803 een deel uitmaken van het Zwitsersche Eedgenootschap.

< >