Gratis admissie - toelating om kosteloos (pro deo) te mogen procedeeren. Wettelijke regeling hiervan bevatten de artt. 855—875 Rv. — Gr. adm. kan door wie onvermogend is proceskosten te dragen, zoowel wanneer hij als eischer als wanneer hij als verweerder wil optreden, worden verkregen. Voor vreemdelingen geldt dit echter slechts, voor zooverre zulks bij tractaat uitdrukkelijk is bedongen (855 Rv.). Dergelijk beding is, met toepassing van het beginsel van wederkeerigheid, gemaakt bij het intern, verdrag betreffende de Burgerl. Rechtsvordering op 17 Juli 1905 te ’s-Gravenhage gesloten (zie Stb. 1907, no. 197, en Stb. 1909, no. 120): artt. 20—23 (assistance judiciaire gratuite). — Ter verkrijging van gr. adm. moet men zich tot den rechter wenden bij verzoekschrift, (op ongezegeld papier) bevattende de voordracht der feiten en een korte opgaaf van de gronden der vordering of verdediging (857 Rv.). Daarbij moet worden overgelegd een certificaat (bewijs) van onvermogen, afgegeven door den burgemeester op het getuigenis hetzij van wijk- of buurtmeesteren, hetzij van ten minste 2 bekende en geloofwaardige manspersonen (858 Rv.). Overlegging hiervan wordt niet geëischt bij aanvragen om gr. adm. van armeninrichtingen, besturen van gods- en gasthuizen, benevens van kerkbesturen der verschillende godsdienstige gezindheden hier te lande (874 Rv.). — Alvorens op het verzoek wordt beslist, wordt de tegenpartij door den rechter gehoord, althans opgeroepen (859 Rv.). Het verzoek wordt niet ingewilligd, indien blijkt, dat het onvermogen niet bestaat of indien de rechter reeds bij voorraad mocht bevinden, dat de voorgenomen vordering of verdediging klaarblijkelijk van allen grond ontbloot is (862 Rv.). Wie in rechte optreedt in een geding betrekkelijk tot een arbeidsovereenkomst, wordt, indien hij een bewijs van onvermogen overlegt, geacht van den rechter gr. adm. te hebben verkregen.
Dit geldt echter niet ten aanzien van wie zijne reeds vroeger afgewezen vordering andermaal aanhangig maakt (873a Rv.). Bij de rechtscolleges wordt bij de inwilliging van het verzoek om gr. adm. aan den verzoeker een procureur of een advokaat en een proc. toegevoegd, indien hij daarvan niet reeds voorzien is, ten einde hem kosteloos bij te staan (864 Rv.). Veelal heeft de verzoeker reeds een proc., daar het verzoekschrift bij de colleges door een proc. moet zijn onderteekend en hem daarvoor reeds door den president een proc. zal zijn toegevoegd (856 Rv.), voor zoover dit rekest niet is opgesteld en onderteekend door den proc., die door het Bureau van Consultatie als advokaat aan een onvermogende is toegevoegd (art. 17 Regl. III). De wet zegt niet uitdrukkelijk, dat de toegevoegde proc. verplicht is zijne diensten te verleenen (vergel. art. 29 Regl. III). Toevoeging kan ook na indiening van het rekest met het oog op de comparitie door den rechter geschieden (859 Rv.). — Voor het vonnis van toelating om kosteloos te procedeeren benevens al de akten, welke daaraan zijn voorafgegaan, mogen geene salarissen van deurwaarders, procureurs of advokaten worden berekend, noch in eenig geval, hetzij op den verzoeker, hetzij op de wederpartij worden verhaald (867 Rv.). — Gevolg van de gr. adm. is, dat aan den verkrijger daarvan (den zgn. prodeaan) geen salaris van praktizijns of deurwaarders, aan zijne zijde gevallen, kan worden in rekening gebracht (868 Rv.). Zie ook K. B. van 15 Dec. 1917, Stb. 696, dat de stukken, van de zijde van den prodeaan in het geding opgemaakt, van zegelrecht vrijstelt, tenzij ze aan evenredig recht zijn onderworpen. Indien de wederpartij van den prodeaan in het ongelijk gesteld en dienvolgens in de kosten verwezen wordt, zullen op haar deze salarissen kunnen worden verhaald, evenals of er niet kosteloos ware geprocedeerd (869 Rv.). Indien van den anderen kant de verkrijger der toelating in het ongelijk gesteld en in de kosten verwezen wordt, staat het der wederpartij vrij, de kosten van hare zijde gevallen op hem te verhalen (870 Rv.). — Indien de verkrijger der kostelooze toelating in eersten aanleg is in het ongelijk gesteld, kan hij in hooger beroep of in cassatie niet kosteloos procedeeren, alvorens van den hoogeren rechter opnieuw gr. adm. te hebben verkregen.
Is hij echter in eersten aanleg in het gelijk gesteld, zoo geldt zijne gr. adm. ook voor hooger beroep of cassatie (865 Rv.). — Ook buiten eigenlijk rechtsgeding kunnen behoeftigen van kosten worden vrijgesteld. Wanneer zij eenige gerechtelijke machtiging, goedkeuring of andere gerechtelijke beschikking op eenvoudige rekesten of andere aanvragen behoeven, kunnen zij door overlegging van een bewijs van onvermogen bij hun verzoekschrift verkrijgen, dat de beschikking vrij van alle kosten aan hen wordt uitgereikt. Ook kan vergunning worden verleend tot het kosteloos tenuitvoerleggen van rechterl. beschikkingen en executeeren van grossen. Indien een gratis procedure is voorafgegaan, is afzonderlijke toelating echter niet noodig, daar mag worden aangenomen, dat gratis executie dan in de reeds verleende gr. adm. begrepen is (in dezen zin ook beslist door den H. R. 24 Oct. 1902, W. 7822). Wanneer eenige rechterl.
beschikking wordt verzocht, betrekkelijk tot eene arbeidsovereenkomst, kan het daartoe strekkende rekest op ongezegeld papier ingediend worden, en zal de beschikking vrij van alle kosten worden uitgereikt (872 Rv.). — Ook in alle deze gevallen wordt zoo noodig een procureur toegevoegd (874 Rv.). — De rechterl. uitspraken aangaande gr. adm. zijn niet aan hooger beroep onderworpen (875 Rv.). — Zie ook art. 6 Notariswet, dat notarissen verplicht op last van den president der rechtbank hunne diensten kosteloos te verleenen aan wie een bewijs van onvermogen overlegt. — Deze regeling van den rechtsbijstand van mingegoeden heeft velerlei critiek uitgelokt.
1) Er is daarbij niet voldoende voorzien in de behoefte aan rechtsbijstand buiten geding, in het bijzonder aan voorlichting bij het aangaan van overeenkomsten.
2) De tegenwoordige regeling legt zonder eenige vergoeding een zich in omvang steeds uitbreidenden arbeid op de procureurs, voor welken last, geschiedkundig misschien verklaarbaar, geen enkel motief bestaat, nu de procureurs niet meer tot den staat in eenige ambtelijke betrekking staan.
3) Het feit, dat de wet slechts onderscheidt hen, die niet en hen, die wèl in staat zijn proceskosten te betalen, heeft ten gevolge, dat personen, die niet in staat zijn de kosten ten volle te dragen, maar zeer wel een deel daarvan zouden kunnen betalen, als onvermogenden moeten worden beschouwd, waardoor gr. adm. in vollen omvang op een onnoodig ruime schaal moet worden toegekend. Door het invoegen van een categorie van minvermogenden ware dit bezwaar gemakkelijk te ondervangen.
4) Bij geschillen tusschen personen, die wel en die niet kosteloos kunnen procedeeren, heeft de eerste een belangrijk sterkere positie, waarvan meermalen misbruik wordt gemaakt. Dit bezwaar is moeilijk weg te nemen, maar maakt het dubbel wenschelijk geheele vrijstelling van kosten binnen zoo eng mogelijke grenzen te beperken.