Goud (metaal) - Latijn Aurum, symbool Au, een der, zoo niet het oudst bekende der metalen, welk door zijn voorkomen in gedegen toestand, opvallende kleur, gemakkelijke bewerking en onveranderlijkheid aan de lucht als het ware tot gebruik uitnoodigde. De groote waarde, die men in de Oudheid en Middeleeuwen aan het goud toekende, heeft tot pogingen geleid deze stof uit andere minderwaardige stoffen te bereiden. De zeer in het oog vallende veranderingen in kleur en agregatietoestand, die bij chemische omzettingen optreden, leidden er toe aan de mogelijkheid van dergelijke omzettingen te gelooven.
Het zoeken naar deze omzetting of transmutatie is een tijdlang het hoofddoel der toenmalige chemici, de alchemisten geweest, waarbij verschillende andere halfmystische vraagstukken zich aansloten. Zoo zou de Steen der Wijzen, welke de transmutatie mogelijk maakt, volgens velen ook het levenselixer bevatten of te voorschijn brengen en werden deze vraagstukken ook samengebracht met het zoeken naar het alkahest.
E i g e n s c h a p p e n. In zuiveren, fijnverdeelden toestand rood-achtig bruin poeder; in kolloidale oplossing roodtot blauwkleurig; in compacten vorm een geelkleurig metaal, sterk glanzend, dichtheid ongeveer 19,26, uiterst zacht, hardheid 2½-3, welbaar, meest ductiele en rekbaarste metaal. Eén gram zuiver goud, d. i. 0,05 cM.3 kan tot een draad van meer dan 2 K.M. worden getrokken, terwijl men het tot blaadjes van 0,00009 mM. kan walsen. Dergelijke dunne blaadjes, d.w.z. die waarvan de dikte minder dan 0,00436 mM. bedraagt, laten blauw tot groen licht door. Echter verminderen sporen van bijmengsels de ductiliteit. Goede geleider van warmte en electriciteit. Smlp. 1063°, kookp. ca. 2500°. Bij temperaturen boven zijn smeltpunt is goud duidelijk vluchtig. Vloeibaar goud is groen van kleur.
Chemisch behoort het tot de edele d.w.z. zeer weinig actieve metalen. Met vrije zuurstof verbindt het zich niet, blijft dus aan de lucht onveranderd, evenmin met zwavel. Met chloor kan men direct goudchloride bereiden; bromium en jodium werken moeilijk in. Zwavelzuur, zoutzuur of salpeterzuur met zwavelzuur, doch vooral salpeterzuur met zoutzuur, z.g. koningswater, doen het in oplossing gaan. Ook cyaankali, vooral in tegenwoordigheid van lucht, werkt op goud in. Met kwik vormt het zeer gemakkelijk amalgaan. G. met atoomgewicht 197,2 staat als laatste element in de nevengroep der alkalimetalen. Het vormt éénwaardige (auro-) en drievoudige (auri-) verbindingen.
V o o r k o m e n. G. komt gedegen als mineraal in de natuur voor. Het kristalliseert regulair in kleine oktaëders, meestal sterk misvormd, in één richting gestrekt of tot papierdunne plaatjes afgeplat; ook vaak kristalskeletten. Zóó komt g. voor voornamelijk in kwartsgangen, welke schisten doorsnijden. Veel minder vaak is calciet het begeleidende gangmineraal. Veel goud komt voor als bestanddeel van sulfidische ertsen vooral pyriet, maar ook chalkopyriet, arsenopyriet, galeniet, sfaleriet. Hoewel het percentage zoo gering is, dat men het aangeeft in grammen per ton, dus in millioenste deelen in plaats van in percenten, is het grootste gedeelte van de jaarlijksche goudproductie uit zulke goudertsen afkomstig. Men maakt zich ook dikwijls van den goudrijkdom van een g o u d r i f, zooals de goudhoudende kwartsgangen plegen genoemd te worden, een zeer overdreven voorstelling. Het daarin voorkomende goud vormt slechts zulk een klein gedeelte van de geheele gangvulling, dat het leeken volstrekt niet opvalt.
In den regel komt het er zoowel gedegen als in den vorm van goudhoudende pyriet of arsenopyriet in voor. Voor zoover het gedegen is, is het dikwijls zoo fijn in den kwarts verdeeld, dat het ook voor deskundigen niet als zoodanig herkenbaar is en de aanwezigheid alleen vermoed kan worden op grond van zekere eigenaardigheden van den kwarts. Soms zelfs dat niet; dan blijkt het goudgehalte eerst uit de e s s a y, de smeltproef. Al het in het monster aanwezige goud wordt daarbij verzameld in lood, daarna door afdrijving daaruit afgescheiden en na zuivering gewogen. De essay is het eenige middel om de waarde van een gouderts vast te stellen. Personen, die beweren naar het uiterlijk een gouderts te kunnen taxeeren, maken zich schuldig aan humbug. De tijden, dat brutale „explorateurs” aan het publiek konden wijsmaken aan het klinken van de ijzers hunner paarden op den rotsgrond te kunnen hooren of er goud in den grond aanwezig is, moesten eindelijk eens voorbij zijn. Bij het vergaan van de riffen en de omsluitende gesteenten komen de gouddeeltjes vrij.
Zij worden door het stroomende water meegevoerd en in de valleien afgezet, samen met grof zand en grind, g r a v e l. Daarbij heeft waarschijnlijk dikwijls ook oplossing en weder afzetting van goud plaats, zoodat het goud uit de goudzand- en goudgrindlagen niet die mate van fijnheid heeft als in de oorspronkelijke riffen, de primaire vindplaats. De fijne schubjes, die ook hier nog overwegen, noemt men s t o f g o u d, de klompjes pepiet (Sp. pepita) of nugget. Vroeger werd het meeste goud uit zulke zand- en grindlagen gewonnen; ook tegenwoordig leveren de p l a c e r s (klemtoon op laatste lettergreep) nog veel goud, maar de beteekenis voor de wereldgoudproductie is toch, vergeleken bij vroeger, sterk verminderd. In Transvaal, het goudland bij uitnemendheid, komt het goud voor in conglomeraten van groote uitgestrektheid. Het werd door de Boeren b a n k e t genoemd en met dezen Nederlandschen naam, Engelsch uitgesproken, wordt de laag nog algemeen aangeduid.
Verharding van een losse goudgrindlaag zou tot een soortgelijk conglomeraat leiden. Het is echter niet zeker, dat het goudgehalte van deze laag op deze wijze verklaard moet worden. Er zijn onderzoekers, die meenen, dat de grindlaag aanvankelijk steriel was en het goud achteraf toegevoegd is. Grootendeels is het goud hier ook opgenomen in pyriet en slechts voor een klein gedeelte als vrij goud aanwezig.
Mineralen, welke het goud als wezenlijk bestanddeel bevatten, zijn overigens zeldzaam, nagyagiet en sylvaniet zijn de belangrijkste. Goud komt ook voor in zeewater. Het gehalte wordt verschillend opgegeven maar is in ieder geval uiterst klein. Zelfs wanneer men het kleinste opgegeven gehalte als juist aanneemt is de totale hoeveelheid, in het water der oceanen aanwezig, nog reusachtig groot en het ligt voor de hand, dat herhaaldelijk pogingen zijn gedaan om het te winnen; voorloopig zonder resultaat.
M e t a l l u r g i e. Gedegen g. kan uit zand of grind op eenvoudige wijze door z.g.n. „slibben” worden gewonnen. In Californië geschiedde dit eertijds o.a. door middel van een deinbak (cradle), een langwerpige houten bak, die door middel van een handvat in schommelende beweging kan worden gebracht. Deze deinende beweging wordt op dezelfde wijze teweeg gebracht als bij ouderwetsche kinderwiegen; de bak schommelt dus niet in zijn lengterichting maar in zijn dwarsrichting. Op den bodem van den bak zijn dwars op de lengterichting en vrij dicht naast elkaar houten lijsten bevestigd; hierdoor ontstaat een reeks smalle dwarsgootjes. Op eenige hoogte boven den bodem bevindt zich een zeef, — zeef en bodem bezitten een flauwe helling — en aan het benedeneinde van zeef en bodem bezit de bak geen wand, maar is hij open. Het goudhoudende zand wordt met water in den bak gebracht. De grovere deelen blijven op de zeef achter, en worden door den waterstroom naar buiten geleid; de fijnere deelen, en dus ook het goud, passeeren de zeef en komen op den bodem terecht. Hier heeft een scheiding van de lichte bestanddeelen (zand) van de zware bestanddeelen (goud) plaats.
De lichtere deelen worden door de beweging van het water in den bak in beweging gehouden en kunnen zoodoende naar buiten afvloeien. Het zware goud zinkt, niettegenstaande de waterbeweging, en komt in de gootjes terecht, van waaruit het naderhand verzameld wordt. — Van lateren tijd zijn de waschgoten (sluices). Hierin wordt de scheiding van goud en zand op dezelfde wijze verkregen als in den deinbak; n.l. door gebruik te maken van het groote verschil in soortelijk gewicht van beide bestanddeelen. De goten dienen, in tegenstelling met den deinbak, voor het verwerken van groote hoeveelheden. Waschgoten zijn lange, hellende, houten goten van soms honderden meters lengte, waar het ertsslib en het erstgruis doorheen wordt gespoeld, en die, evenals de bodem van den deinbak, voorzien zijn van dwarsgleuven, waarin het goud zichvastzet. Voor het winnen der fijnste gouddeeltjes zijn met de goten z.g.n. „undercurrents” gecombineerd; d. z. eenige honderd kwadraat meters groote, vlakke, flauw hellende, houten bakken. Na het passeeren van een staafrooster, ter verwijdering van het grove grind, komt het slib in deze „undercurrents”, waarin de stroomsnelheid dus geringer is dan in de „sluices”. Het fijne goud heeft nu gelegenheid rustig te bezinken. — Een andere methode van goudwinning is die met behulp van kwik.
Kwik neemt bij aanraking met metallisch goud dit laatste gretig in zich op; het vormt een goudamalgaam. De vorming van dit amalgaam moet worden verklaard als een physisch verschijnsel; zij is een gevolg van moleculaire aantrekkende krachten. Een primitieve inrichting voor het amalgameeren van goudhoudende ertsen is de „arrastra”. Deze bestaat uit een cirkelvormig, steenen plaveisel, voorzien van een steenen of houten omwanding. In het midden bevindt zich een rechtopstaande as, waaraan horizontale armen zijn bevestigd. Aan deze armen zijn door middel van kettingen of touwen zware maalsteenen bevestigd, die op den steenen vloer der „arrastra” rusten.
De rechtopstaande as wordt door middel van een horizontalen arm, waaraan een paard of muildier is gespannen, aan het draaien gebracht. Ook water of stoom dienen soms als beweegkracht. De zware maalsteenen schuren over het erts, dat op den bodem is uitgespreid, en malen het fijn. Zoodoende wordt het metallische goud, dat zich in de ertsbrokken bevindt, geheel en al van dit erts losgemaakt, en het kan zich nu met het kwik, dat ook aan de massa is toegevoegd, verbinden. Wanneer al het erts fijn is, en de ertspap (het malen geschiedt in water) lang genoeg met het kwik in aanraking is geweest, wordt het gesteenteslib uit de arrastra weggespoeld en het goudamalgaam, dat door zijn hoog soortelijk gewicht op den bodem blijft liggen, verzameld. De arrastra is van Mexicaanschen oorsprong; zij was daar in vroeger jaren in gebruik voor de verwerking van zilverertsen.
De amalgamatiemethode wordt ook gecombineerd met de waschgoten. In dit geval wordt er kwik gegoten in de dwarsgootjes. Er bestaan verschillende, meer moderne methoden voor de amalgamatie van goudertsen. Een der meest gebruikte is die in de stampbatterij. Het amalgameeren in deze vergruizingsmachine werd het eerst in Californië toegepast; vandaar verbreidde zich de methode over de geheele wereld. De stampbatterij bestaat uit een langwerpigen stamptrog, een ijzeren bak met vier opstaande wanden. In dezen trog bevinden zich naast elkaar een aantal (meestal vijf) ijzeren aambeelden. Het erts, dat op deze aambeelden ligt, wordt door middel van vallende gewichten vergruisd.
Deze gewichten moeten dus na elken val worden opgetild. Hiertoe zijn ze bevestigd aan het ondereinde van ronde stangen, die op en neer kunnen worden bewogen. Dicht bij het benedeneinde en niet ver van het boveneinde der stangen, zijn aan het batterijframe horizontale houten balken aangebracht, die als leibalken dienst doen. In deze balken zijn n.l. cylindrische openingen uitgespaard, waarin de stangen (stampers) op en neer kunnen glijden. Het opheffen der stangen geschiedt door middel van gebogen nokken, die op een horizontale, ronddraaiende as bevestigd zijn. Deze nokken komen bij hun draaiing telkens in aanraking met den onderkant van stevige ijzeren moffen, die om de stangen zijn bevestigd. Deze laatsten worden daardoor omhoog gedrukt. Zoodra de nok geen aanraking meer heeft met de mof, valt de stamper door zijn eigen gewicht met een zwaren slag neer op het onderliggende erts.
Het batterij-frame bestaat uit twee ter weerszijden van de vijf stampers staande houten posten, die met het fundament zijn verbonden, en die stevig zijn geschoord. De zooeven genoemde horizontale leibalken verhoogen de stevigheid van het geheel. De stampbatterij wordt meestal uitsluitend als vergruizingsmachine gebruikt. Wanneer ze tevens dienst doet voor de amalgamatie wordt de stamptrog aan de binnenzijde gevoerd met geamalgameerde koperplaten, dat zijn koperen platen, wier oppervlak met kwik is ingewreven. De achterzijde van den stamptrog bestaat uit een dubbelen wand, waarvan de binnenste niet tot op den bodem van den trog reikt, maar ter hoogte van het valgewicht eindigt. Tusschen deze beide wanden ontstaat dus een sleuf, en de ertsbrokken worden door deze sleuf automatisch naar binnen gebracht. Het stampen geschiedt in water, zoodat het fijngestampte erts in den vorm van ertsslib kan worden weggevoerd; dit laatste geschiedt door een zeef, die zich in den voorwand van den stamptrog bevindt, en die daarin dusdanig is aangebracht, dat zij eruit genomen kan worden en door een andere kan worden vervangen. In de voorzijde van den stamptrog bevindt zich dus een opening voor het aanbrengen van de zeef. — Tijdens het stampen ontstaat er in den stamptrog een levendig geplas.
Het fijne erts met de fijne kwikdeeltjes (bij tusschenpoozen wordt kwik toegevoegd) treden daarbij door de zeef naar buiten, en de grove stukken blijven achter; zóólang totdat ze op hun beurt fijn genoeg zijn gemaakt om de zeef te passeeren. Een gedeelte van het goud vormt met het kwik een goudamalgaam en dit vindt binnen den trog gelegenheid zich aan de geamalgameerde koperplaten vast te hechten. De platen worden bij tusschenpoozen afgekrabd voor de winning van het goudamalgaam. Het goud, dat binnen den stamptrog aan de amalgamatie ontsnapt, wordt daarbuiten gewonnen. Hiervoor plaatst men onder de zeef amalgamatie-tafels, flauw hellende, langwerpige koperen platen, die met kwik of met goudamalgaam, ook wel zilveramalgaam, zijn ingewreven. Ook galvanisch verzilverde koperplaten worden veel gebezigd. Het ertsslib, dat door de zeef uit den stamptrog komt, vloeit nu over een of meer (in dit geval terrasvormig aangebrachte) amalgamatietafels, en laat hierop het in den beginne aan de amalgamatie ontsnapte goud achter. Het aldus van zijn goud bevrijde ertsslib is niet altijd waardeloos; het kan nog goud bevatten, dat niet door middel van amalgamatie is te winnen, b.v. goud, dat opgesloten zit in zwavelhoudende minerialen, als pyriet; in dit geval wordt het, alvorens te worden weggeworpen, nog volgens een andere methode verwerkt; b.v. aan het cyanideproces (zie lager). — De winning van het goud uit het goudamalgaam geschiedt door afdestilleeren van het kwik.
Alvorens hiertoe over te gaan, wordt het amalgaam door linnen zakken gefiltreerd om zooveel mogelijk overtollig kwik kwijt te raken. De destillatie geschiedt in ijzeren retorten, die een opening met afvoerkanaal hebben voor de ontwijkende kwikdampen. De kwikdampen leveren na afkoeling door water het kwik terug, terwijl het niet vervluchtigde goud met onzuiverheden in de retort blijft liggen. Door smelting van het goud worden de onzuiverheden zooveel mogelijk verwijderd. — Voor ertsen, waarin het goud niet in betrekkelijk groven metallischen vorm voorkomt, maar waarin het uiterst fijn verdeeld is en daarbij opgesloten zit in pyriet of andere zwavelmineralen, kan men de amalgamatie-methode niet toepassen. Men moet in dit geval gebruik maken van de chloreerings- of van de cyanide-methode. De chloreerings-methode (Plattner-procédé) is van betrekkelijk jongen datum (1848). Een tijdlang werd zij bijzonder veel toegepast, en dit over de geheele wereld; tegenwoordig is zij bijna overal verdrongen door het cyanide-procédé. Het Plattner-procédé berust op de aantastbaarheid van goud door chloorgas.
Men laat chloorglas inwerken op het erts, dat men vooraf vochtig maakt. Er vormt zich nu goudchloride, hetwelk oplosbaar is in water. Men trekt het goudchloride dus met water uit, en slaat het goud uit de aldus verkregen vloeistof neer met ijzersulfaat, houtskool of zwavelwaterstof. Zooals vermeld, wordt het Plattner-procédé toegepast op ertsen, die goudhoudend pyriet bevatten. Om nu het goud uit het pyriet bloot te leggen, en om de zwavel kwijt te raken (de zwavelmetalen zouden anders ook door het chloor worden aangetast), worden de ertsen vooraf geroost, d. w. z. verhit onder toevoer van lucht. Het pyriet geeft hierbij zijn zwavel aan de zuurstof van de lucht af, en verandert in ijzeroxyde. Het valt daarbij bovendien tot fijn gruis uiteen, en legt zoodoende het fijnverdeelde goud bloot. Dit roosten geschiedt in vlamovens of in roteerende cylinderovens.
Om bij de latere bewerking zooveel mogelijk aan chloorgas te besparen, wordt dikwijls tegen het einde der roosting wat keukenzout aan de massa toegevoegd. De stoffen, welke bij de chloreering chloorverbindingen zouden vormen, doen dit dan nu reeds tijdens de roosting. De behandeling met chloorgas geschiedt in roteerende, horizontale, ijzeren cylinders, die van binnen met lood zijn bekleed. Het gerooste erts wordt hierin gedaan te zamen met de stoffen, die het chloorgas moeten ontwikkelen: chloorkalk en zwavelzuur. Wanneer na voldoende inwerking van het chloorgas al het goud in oplosbaar goudchloride is omgezet, wordt de geheele inhoud van het vat op een filterbed gebracht, dat onder het mangat van den cylinder is opgesteld. Het filterbed bestaat uit kiezelsteenen en zand. De doorloopende oplossing van goudchloride komt nu in een ruim vat terecht, waarin al het fijne slib, dat mede door het filter loopt, kan bezinken.
De heldere vloeistof wordt daarna in vaten gebracht voor het neerslaan van het goud. Dit laatste geschiedt met ferrosulfaat, houtskool of wel met zwavelwaterstof. De vaten voor het gebruik van dit laatste zijn gesloten, vierkante, houten bakken, van binnen met lood bekleed, wier deksel twee openingen heeft, een voorzien van een sluiting voor het toevoeren van de goudoplossing, en een voorzien van een pijp, voor het wegvoeren der schadelijke gassen. Op eenigen afstand boven den bodem bevindt zich een horizontale geperforeerde buis voor den toevoer van zwavelwaterstof. Het goudneerslag, dat in dit vat ontstaat, en dat uit goudsulfide bestaat, wordt door een gat in den bodem verwijderd en komt daarbij in een plaatijzeren ketel terecht. Men laat nu in dezen ketel samengeperste lucht toestroomen, die het goudneerslag door een buisleiding naar een filterpers drukt.
De in deze pers gevormde koeken van goudsulfide worden in een moffeloven geroost, en daarna met salpeter en borax in kroezen tot metaal gesmolten. — Tegenwoordig wordt bijna overal de cyanide-methode toegepast, een procédé, in 1890 door Mac Arthur en Forrest aanbevolen. Het berust op de makkelijke oplosbaarheid van fijn verdeeld goud in een zeer verdunde oplossing van cyaannatrium of cyaankalium. Bij toepassing dezer methode wordt het erts met behulp van steenbrekers en stampbatterij vergruisd. Laatstgenoemde machine wordt tegenwoordig, vooral in Amerika, eenigszins verdrongen door een kogelmolen, den molen van Marcy. Het vergruizingsproduct van de stampbatterij wordt verder fijngemalen in cylindermolens (tube-mills), en nadat dit is geschied, wordt het ertsslib in classificeertoestellen gescheiden in twee producten, in een grof en een fijn. De verdere behandeling van het grove en van het fijne product is verschillend. Het grove product, liet zand („sands”) brengt men, nadat ze een filtreertoestel hebben gepasseerd om ze van het overtollige water te bevrijden, in een rond plaatijzeren loogvat. Dit loogvat is voorzien van een dubbelen bodem; op eenigen afstand boven den werkelijken bodem bevindt zich een raam van houten latten, waarop cocosmat is bevestigd.
Het erts komt op deze poreuse cocosmat te liggen in een laag van bepaalde dikte. Verder wordt het vat bijna geheel met cyaankalium-oplossing gevuld. Deze oplossing dringt nu in de ruimten tusschen de ertskorrels en kan op deze wijze haar oplossende werking uitoefenen. De vloeistof siepelt dus door het ertsbed, en komt als goudhoudende oplossing onder de cocosmat terecht; van hier wordt ze door een buis weggevoerd, en na filtratie over een zandbed, om haar van fijne slibdeeltjes te bevrijden, naar de zinkbakken geleid. — Het fijne product, het slib („slimes”) kan niet op deze wijze verwerkt worden, omdat het zich in het loogvat als leem of klei zou gedragen, en dus geen of althans heel weinig vloeistof zou doorlaten. Er bestaan verschillende toestellen voor de behandeling van dit slib. Een der meest bekende is het agiteertoestel van Dorr. Dit is ook weer een rond plaatijzeren vat met een platten bodem. Het heeft in het midden een verticale, draaibare as, aan welker ondereinde, dus vlak bij den bodem van het vat, twee armen zijn bevestigd.
Deze armen, die niet horizontaal staan, maar naar den omtrek van het vat toe iets oploopen, zijn aan hun ondereinde voorzien van kleine verticale schoepen, die zóó zijn aangebracht, dat ze bij de ronddraaiende beweging der armen het ertsslib naar het midden van het vat toe harken. De verticale, draaibare as is hol, en in het middelpunt van den bodem van het vat is een luchtleiding met ventiel aangebracht. De hieruit ontsnappende lucht stijgt door de centrale as naar boven, en veroorzaakt, dat het soortelijk gewicht van de slibkolom in die as wordt verkleind. Het gevolg hiervan is, dat deze kolom boven het slibniveau van het vat zal gaan uitsteken en zal gaan overvloeien. Het resultaat van een en ander is een circuleerende beweging van het ertsslib in het agiteertoestel. Een bezinken van de fijne ertsdeeltjes wordt voorkomen, en de cyaankalium-oplossing, waarmee het vat gevuld is, kan hare oplossende werking onbelemmerd uitoefenen. Teneinde een gelijkmatige verdeeling van het omhooggebrachte ertsslib over de geheele oppervlakte van het vat te kunnen bewerkstelligen, zijn aan het open uiteinde van de centrale buis ronddraaiende, gootvormige armen aangebracht. Deze draaiende goten zijn over hun geheele lengte van openingen voorzien, waardoor het ertsslib zich in het vat kan ontlasten. — De scheiding van goudhoudende oplossing en erts is bij de behandeling van ertsslib niet zoo eenvoudig als bij die van zand.
Bij de verwerking van slib maakt men voor dit doel gebruik van verschillende filtertoestellen. Een der meest bekende is het filtertoestel van Oliver. Dit bestaat uit een cylindervormig, ronddraaiend, ijzeren frame, waarvan het ronde gedeelte bekleed is met filterdoek. De beide platte uiteinden van dit toestel zijn gesloten. De as van den cylinder ligt horizontaal, en bevindt zich in een filtervat, waaraan het ertsslib, na de ondergane en beschreven agitatie, door middel van buizen wordt toegevoerd. In het binnenste van den cylinder wordt door middel van een vacuumpomp een luchtverdunning onderhouden. De cylinder reikt tot in het filtervat; zij ligt gedeeltelijk in het te filtreeren ertsslib. Bij langzame ronddraaiïng van het toestel zal zich nu op dat gedeelte van het filterdoek, dat in het ertsslib ligt, een ertskoek van zekere dikte vormen, terwijl de goudhoudende oplossing door het filterdoek heen naar binnen gezogen wordt.
De ertskoek treedt bij ronddraaiïng van den cylinder uit het filtervat, en wordt nu allereerst zoover mogelijk drooggezogen. Bij hare verdere draaiing komt zij nu op een plaats, waar een reeks fijne waterstralen op den cylinder zijn gericht. Zij wordt dus opnieuw bevochtigd, maar nu met water, en de laatste resten der goudoplossing, die zich nog als vocht in de koek bevonden, worden nu door het water verdrongen en naar binnen gezogen. De cylinder heeft nu bijna een geheelen rondgang volbracht; vóórdat het gedeelte, waar zich de uitgewasschen ertskoek bevindt, echter weer in het filtervat onderduikt, wordt die koek verwijderd. Dit geschiedt door middel van druklucht, die in ’t binnenste van den cylinder tegenover dit gedeelte van den omtrek wordt aangebracht. De koek laat hierdoor los, wordt min of meer van het filterdoek afgeblazen, en glijdt over een ter plaatse aangebrachten ploeg, van het toestel weg. Het filterdoek is nu weer schoon op dit punt, en duikt opnieuw in het ertsslib onder. — De goudhoudende oplossing wordt vanuit het filtertoestel naar de precipitatie-inrichting geleid. Hier wordt de oplossing in aanraking gebracht met fijn verdeeld metallisch zink.
Het zink gaat hierbij in oplossing, en het goud scheidt zich als metaal in zeer fijn verdeelden toestand af. Ook andere metalen, die in het erts voorkomen en altijd in geringe hoeveelheid met het goud in oplossing gaan, als zilver, koper, enz., scheiden zich hier af, zoodat het gewonnen goud onzuiver is en nog moet worden geraffineerd. De precipitatie geschiedt in den laatsten tijd voornamelijk met behulp van de Merril-pers. Dit is een filterpers van driehoekigen vorm. Een gedeelte der goudhoudende oplossing wordt eerst met zeer fijn verdeeld zink, z.g.n. zinkstof, vermengd, bij welke menging het toetreden van de lucht zooveel mogelijk wordt tegengegaan, en dit mengsel wordt dan, te zamen met de rest der goud-oplossing, door de Merril-pers gepompt. Het middelerwijl neergeslagen goud blijft dan in de pers achter, en de van zijn goud bevrijde, maar tegelijkertijd met zink beladen oplossing, passeert de pers en kan, na met cyaankalium te zijn versterkt, opnieuw in de loogerij worden gebruikt. Op gezette tijden wordt de pers geopend en het goudslib verzameld (clean-up). Dit goudslib wordt dan gedroogd en in kroezen van vuurvast materiaal, die zich in een vlamoven bevinden, tot z.g. bullion gesmolten, en daarna in vormen gegoten.
Meestal wordt het smelten voorafgegaan door een behandeling van het goudslib met natriumbisulfaat. Dit geschiedt in houten vaten met loodvoering en heeft ten doel het overtollige zink, dat zich in het goudslib bevindt, in oplossing te brengen en zoodoende te verwijderen. Het goud zelf wordt door het natriumbisulfaat niet aangetast. Geheel zuiver goudslib wordt op deze wijze niet verkregen, evenmin als bij de hierop volgende smelting. Wat zink, lood, koper, zilver, enz. blijven altijd bij het goud achter.
De smelting geschiedt onder toevoeging van verschillende chemicaliën, als soda, borax, zand, enz. Vele onzuiverheden scheiden zich hierbij nog af in den vorm van een slak, die gaat bovendrijven terwijl het zware, gesmolten goud zich onder in de kroes verzamelt. Dit in vormen gegoten goud vormt meestal het eindproduct van de verwerking. Het wordt op zijn goudgehalte verkocht en aan de munt geleverd, die de verdere raffinage en de scheiding van goud en zilver in handen neemt.
G e b r u i k. Wegens zijn onveranderlijkheid, gemakkelijke bewerking en fraaie kleur werd goud van oudsher gebruikt voor kunstvoorwerpen. Verder als waarde meer voor muntdoeleinden. Eindelijk in sommige gevallen wegens zijn onveranderlijkheid of de mogelijkheid om er zeer dunne draden of blaadjes van te maken voor wetenschappelijk gebruik, waarin het echter zeer vaak met voordeel door platina kan worden vervangen. — Of de menschen uit het steenen tijdperk, die bij het zoeken naar bruikbare keisteenen in de bergbeken zeker ook wel eens stofgoud vonden, dit al voor sieraden gebruikten, weten we niet. In de ruïnen van Troje vindt men het echter reeds in den tijd der koperen werktuigen, die onmiddellijk op het steenen tijdperk volgt. In Egypte komt het al — als paarlen en in armbanden ingelegd — voor in de graven van c. 5000 v. Chr. In het Oosten schijnt toen ook veel goud aangewend te zijn (vgl. b.v. het „gouden kalf” en de tempelversiering van Jeruzalem), maar daarvan hebben we niets over. Buitengewoon rijk daartegen zijn de goudvondsten uit het Myceensche tijdvak.
Veel goud bezaten later de Lydiërs (Croesus’ wijgeschenken), die ook het eerst gouden munten sloegen, de Galliërs (zij hadden ’t op hun vele zwerftochten aan andere volken ontnomen) en de Spanjaarden ("Spanje produceerde veel goud). Later kwam de heele goudvoorraad aan de Romeinen, van wie weer de Germanen het afnamen. — Daar waar het gebruik van massief metaal niet noodzakelijk is, wordt de oppervlakte vaak met een dun laagje metaal bedekt door vergulden of platteeren. In de meeste gevallen wordt niet zuiver goud toegepast, doch goudlegeeringen, daar dit voor het gebruik veel te week is. Voor de bepaling van het goudgehalte dient het toetsen, de cupellatie en de goudproef. Van de stoffen, welke goud bevatten, zijn behalve de gewone legeeringen goudchloride, goudcyanide, goudamalgaan en Cassius’ goudpurper van belang. Zie verder GOUDEN ZILVERSMEEDKUNST.
S t a t i s t i e k. In Noord-Amerika werden de groote goudafzettingen in 1849 ontdekt (Californië), in Australië in 1851 en in Transvaal in 1886. De wereldproductie van goud sedert de ontdekking van Amerika in 1492, tot op het einde van 1916 wordt geschat op 42 mill., die van 1894 tot op het einde van 1916 op 21 mill. gulden, dus ongeveer de helft van het geheel. De waarde van 1 kilogram goud was in 1918 ƒ1648. De hoeveelheid goud in het begin van 1918 in omloop werd getaxeerd op 22¼ milliard gld. aan waarde of 17000 ton aan gewicht. Eén enkel groot stoomschip is dus in staat deze goudhoeveelheid te herbergen en te vervoeren. De wereldproductie bereikte een maximum in 1915 met een waarde van 1¼ milliard gld.; zij is tijdens den oorlog eenigszins gedaald :
1913 $ 459.941.100 1914 „ 455.705.000 1915 „ 468.724.918 1916 „ 457.006.045 1917 „ 430.000.000 In 1913, dus vóór den oorlog, leverden de geassocieerde mogendheden 91,3% van de totale goudproductie, de centrale rijken 0,6% en de neutrale landen 8,1%. Transvaal met de Kaapkolonie en Natal leverden 39,5%, de Vereenigde Staten van N.-Amerika 19,3%, Australië 11,5%, Rusland 5,8%, Canada 3,6% en Mexico 4,2%. Zuid-Afrika is dus de grootste goudproducent van de wereld. Nederl.-Indië leverde in 1913 0,7% en Suriname 0,1% van de wereldproductie. Het Britsche imperium leverde in zijn geheel 62,6%.