Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 24-01-2019

Gottsched (johann christoph)

betekenis & definitie

Gottsched (Johann Christoph), bekend Duitsch schrijver, 1700—66, werd in 1730 te Leipzig professor in de poëzie en had zich reeds eerder tot taak gesteld de Duitsche letterk. uit haar verval op te heffen. Hiervoor was noodig: veredeling van de taal, verbetering van den vorm en verhooging van het gehalte door de keuze van een waardiger onderwerp. Daar G. begreep, dat de dramat. kunst het grootste publiek bereikt, paste hij zijn hervormingen het eerst op dit gebied toe, hierbij practisch ondersteund door het tooneelgezelschap der Neubers. Geholpen door een scherp verstand, een helder oordeel, een ongeloofelijke werkkracht en een grooten persoonlijken invloed, heeft hij binnen een 15-tal jaren „orde, duidelijkheid en waarheid” in de dichtkunst van zijn tijdgenooten gebracht.

Door eigen voorbeeld : gedichten en drama’s, w o. Der sterbende Cato (1732), die in hun tijd niet onverdienstelijk waren, door een twaalftal tijdschriften, die zijn denkbeelden in breede kringen verspreidden en vooral door theoretische werken: Ausführliche Redekunst (1728), Kritische Dichtkunst (1729) en Deutsche Sprachkunst (1748) en verzamelwerken als: Deutsche Schaubühne (6 dln., 1741—45, Duitsche en goedvertaalde buitenlandsche tooneelstukken bevattend) en Nötiger Vorrat zur Geschichte der deutschen dramat. Dichtkunst (2 dln., 1757 en ’65) heeft G. den arbeid der jonge dichters en den smaak van het publiek in de goede richting geleid. G. was ook de eerste, die belangstelling voor de oudere Duitsche taal en letterk. wist te wekken; zijn Beiträge zur krit. Historie der deutschen Sprache, u.s.w. (1732—44) waren baanbrekend op dit gebied. Hoewel G. door zijn eigen ondichterlijkheid het gewicht van een verständigen inhoud en correcte taal en vorm overschatte en elke andere opvatting der dichtkunst (Bodmer en Breitinger) als onjuist en gevaarlijk bestreed, waardoor zijn standpunt reeds na 1750 als overwonnen beschouwd werd, komt hem de lof toe de technische hindernissen, die de ontwikkeling der Duitsche letterk. belemmerden, uit den weg geruimd en de verbinding tusschen dichtkunst en tooneel weer tot stand gebracht te hebben. — Danzei, G. und seine Zeit (1848); Reichel, Gottsched (2 dln., 1908—12).

< >