Gottland - (Zw. Götaland), het grootste der Oostzee-eil.; 3100 K.M. opp., 55.000 inw. Het is een silurisch kalkplateau, 20—30 M. hoog, met steile randen (klint) naar den zeekant afdalend. Rivieren ontbreken, slechts zijn er enkele beken, die ’s zomers verdrogen door den kalkbodem, die vol grotten zit. Van den bodem dient 21 % voor bouwland, 10 % als weiland, 44% wordt ingenomen door eentonige naaldbosschen, 25 % is woeste grond.
G. is een van de beste graandistr. van Zweden; het landbouwbedrijf staat er op hoog peil. De bekende G.sche paardjes „Russar” sterven uit; schapenteelt is er van belang; de schapen loopen in ’t wild rond en worden alleen opgevangen om geschoren of geslacht te worden. Andere middelen van bestaan zijn: kalkbranderij en exploitatie van marmergroeven; ’s zomers om het geheele eiland drukke haringvangst. De hoofdstad is Visby. — G. is misschien de oorspr. woonpl. der Goten geweest; het werd reeds in de 9e eeuw door Zweden bevolkt; in 1361 is het door Waldemar Atterdag van Denem. veroverd ; Zweden kreeg het in 1645 bij den vrede van Brömsebro terug. G. heeft een bloeitijd beleefd in den tijd, dat Visby de hoofdstad der Hanse was.