Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 24-01-2019

Gooi (het)

betekenis & definitie

Gooi (het) - deel der provincie N.-Holland. De naam is een bijvorm van „gouw”. Het bestaat voor ’t overgroote deel uit diluvium en wel, volgens Staring, het Gemengd Diluvium. De nieuwere onderzoekingen hebben bewezen, dat het Gooi een deel is van de oudste stuwmoreene van het Noordelijke landijs uit den 3en ijstijd: rijkdom aan noordsche gesteenten, vooral bij Hilversum, en sedert kort is er ook keileem aangetoond.

De hoofdzaak bestaat echter uit Zuidelijk diluvium, door den Rijn en de Maas aangebracht. Het reikt in het N. tot de Zuiderzee en maakt aan weerszijden van Huizen en Muiderberg dijken overbodig. Oostwaarts daalt het af naar het zeekleigebied van de Eem; in het W. ligt het laagveengebied met de Loosdrechtsche plassen. De natuurlijke grens in het Z. wordt gevormd door een laagte, waarin vroeger hoogveen lag, dat echter reeds vroeg, in de 13e eeuw, werd afgegraven door middel van de Praamgracht, die naar de Eem loopt. Het geheel vertoont twee heuvelruggen, die in de richting N.-Z. loopen, die zich het hoogst verheffen in den Steenberg ten N.W. van Laren (tot + 32 M.); enkele heuvels liggen afgezonderd. Het zandgebied zet zich Westwaarts voort, meest bedekt met laagveen en rivierklei, doch komt o. a. in Nederhorst den Berg weer als heuvel te voorschijn. Door den wind zijn er enkele zandverstuivingen ontstaan; in sommige kommen komt veen voor. De afwatering geschiedt meest onderaardsch, vooral naar het W. en is oorzaak, dat enkele drooggemaakte plassen niet goed droog te houden zijn. — Dat het G. reeds vroegtijdig bevolkt is, toonen enkele grafheuvels en verschillende vondsten, daar gedaan.

In onzen tijd heeft het Gooi een groote verandering ondergaan, meest onder den invloed van Amsterdam. De spoorlijn vandaar uit heeft de verschillende plaatsen aan die lijn geheel gemoderniseerd en in villa-dorpen herschapen. Toch hebben enkele nog hun oude „brink” of „eng”. Het middelpunt is Hilversum, met tapijt-, ijzer- en diamantnijverheid. Blaricum heeft weverij ; aan den rand der veenplassen ligt ’s-Gravenland, met bleekerijen; de ’s-Gravenlandsche Vaart verbindt het met de Vecht; een zijtak ervan, de Gooische Vaart, gaat naar Hilversum, maar heeft weinig beteekenis. In Laren en Blaricum wonen veel schilders. De vesting Naarden, aan de buitenzijde der Hollandsche waterlinie gelegen, is een oud, nauw, onbeduidend plaatsje; Muiderberg is een zeebadplaats; Bussum wordt ook steeds meer bezocht. Het geheel is een mengelmoes van oud en nieuw.

In het G. wonen 75.000 menschen. De gemeente Laren is voor meer dan 70% R.K., terwijl Huizen voor meer dan 70% Ned. Herv. is. Het N.O. van het G. spreekt het Gooisch; het overige deel Utrechtsch, beide zijn takken van het Friesch-Frankisch. Het aantal bruinoogigen is er, behalve in het uiterste N.O. meer dan 25% ; het boerenhuis vertoont het gemengd Friesche en halle-type. Het G. omvat 1625 H.A. bouwland, 2214 H.A. grasland, 141 H.A. tuingrond, 2500 H.A. bosch en 2200 H.A. woesten grond. Een tweetal omstandigheden drukken op den Gooischen landbouw een eigenaardigen stempel, waardoor hij zich onderscheidt van die in andere zandstreken. Dit zijn: 1) de groote toevloed van stedelingen in de laatste jaren en 2) het erfgooiersrecht.

De eerste werkte de vermindering van het bouwland door groote vraag naar bouwterrein en naar mest voor de villatuinen in de hand en deed een groote vraag naar melk ontstaan. Het erfgooiersrecht geeft aan iederen erfgooier de bevoegdheid een bepaald aantal stuks vee te weiden op de gemeenschappelijke weiden, meenten. De meenten zijn: de Gooische meent bij Huizen, de Naarder- en Hilversumsche meent. Het hooi wordt gewonnen op de langs de zee gelegen „buitendijken” of „maten” of wordt gehaald van onder Eemnes gelegen hooilanden. De melkveehouderij is de belangrijkste tak van bedrijf van de oorspronkelijke bevolking.

De andere takken van veehouderij hebben naar verhouding minder beteekenis dan in de andere zandstreken. De boekweitteelt, die vroeger ⅔ van het bouwland in beslag nam, is grootendeels verdwenen. Evenals in alle zandstreken domineert in het G. het kleinbedrijf. ± 41 % wordt geëxploiteerd door den eigenaar. De boomkweekerijen zijn er ook van beteekenis.

< >