Goeteërs - of Goetioem, een volk, dat in de Babyl.-Assyr. geschiedenis telkens optreedt. Het woonde in ’t bergland ten W. en Z.W. van ’t Oermia-meer, in ’t N. Zagros-gebergte en aan de oevers van den Grooten Zab. Zij waren geen Semieten, en werden vaak in verband gebracht met de ,,Manda-horden”, d. w. z. de barbarenstammen uit ’t N.O., wellicht nomaden uit N. Iran. De G. waren reeds ± 3000 v. Chr. binnengedrongen in dat gebergte ten O. v. d. Tigris.
Spoedig ondergingen zij den invloed van de Babyl.-Assyr. kultuur. Reeds spoedig na Goedea (2600) overstroomden zij O.-Mesopot. en Babylonië (zie SUMER). Nog zeer langen tijd is de heugenis van het bewind van „die draken uit het gebergte” den Babyloniërs bijgebleven; later is Goeti of Koeti = „barbaar”; zie GOG. (Vgl. de overheersching van de Hyksos in Egypte.) Door hen is de hooge kultuur van Goedea’s rijk tot een plotseling eind gekomen. Een halve eeuw hebben de G. over Babylonië geregeerd (± 2500) en namen daarbij, evenals later de Kosseesche koningen (en de Hyksos), de kultuur van ’t onderworpen land over. Ten gevolge van een nationale reactie zijn zij ten val gebracht. In den tijd, waarin Elam over Babylonië heerschte (± 2150), behoorden de G. waarsch. ook tot ’t Elam. wereldrijk. Wellicht kan hiermede ’t verhaal van Gen. 14 in verband worden gebracht (zie GOJIM). De Kosseesche koning van Babel Agoem II (± 1650) had ’t heele bergland, ook de G., in zijn macht.
Maar toen Assyrië zich omhoog werkte, hadden Adad-Nirari I (1330) en Toekoelti-Nimoerta [aldus te lezen in pl. v. Nin-ib] I (1275) herhaaldelijk tegen de „Koeti” te strijden, die zich in de richting van Armenië trachtten uit te breiden. Ook latere Assyr. koningen hadden hier, in de zgn. Naïrilanden, tegen hen te strijden, b.v. Tiglat-Pileser I (1100). Een tijdlang verdwijnt de naam G. (voor Oerartoe?). Bij den algemeenen opstand, door Samas-soem-oekin verwekt, streden ook de G. tegen Assur-bani-pal (669-626). Gobryas, een officier van Nebukadrezar II van Babel, was gouverneur van Goetioem (hier waarsch. een archaïstische benaming) en nam later, met zijn uit G. bestaande hulptroepen, — in dienst der Perzen — deel aan het bezetten van Babel (539).