Glinka - (Michail Iwanowitsch), geb. 1804 te Nowospaskoje (Gouvt. Smolensk), toonkunstenaar, wordt door de Russen beschouwd als grondlegger van hunne tegenwoordige muziek, en als de stichter van hunne nationale opera. Na diepgaande, ernstige taalkundige en muzikale studiën (o.a. piano bij John Field) kon G. in 1825 zijn eerste compositie het licht doen zien. Langdurige reizen, tot herstel van zijne geschokte gezondheid, voerden hem door het grootste gedeelte van Italië, en schonken hem de gelegenheid de muziek der oude Italiaansche meesters te leeren kennen. 1834 begaf G. zich naar Berlijn, waar hij onder leiding van Dehn nog grondige theoretische en contrapuntische studiën maakte.
Langzamerhand kwam G. tot de erkentenis van zijne gaven als „nationaal-Russisch” componist, en ’t eerste werk, dat hij in die richting schreef, de opera Het leven voor den Czaar, maakte hem met één slag beroemd. Die opera werd in 1836 voor het eerst opgevoerd, en is nog steeds de trots en het lievelingswerk van de echte Russen. Eene tweede opera Ruslan en Ludmilla had eveneens een groot succes. De ruimte ontbreekt om de talrijke werken, die G. schreef, hier te noemen; alleen zij nog gewezen op twee orkeststukken, die een tijd lang groote populariteit genoten, de Jota Aragonesa en Kamarinskaja. Het eerstgenoemde stuk, een fantaisie over Spaansche motieven, ontstond toen G. van 1845 tot 1847 in Spanje vertoefde; in het andere zijn Russische motieven verwerkt. Litteratuur: Calvacoressi (in Musiciens célèbres); Cui, la Musique en Russie.