Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 24-01-2019

Gleichman (mr. johan george)

betekenis & definitie

Gleichman (Mr. Johan George), Nederl. financier en staatsman, geb. 1834 te Rotterdam, overl. in den Haag 1906, promoveerde in 1857 te Utrecht in de beide rechten, vestigde zich als advocaat in de residentie, werd in 1860 commies en op aanbeveling van zijn Minister, Van Hall, referendaris bij het dep. van Financiën, waar hij onder Minister Betz een nieuwe Bankwet bewerkte, onder welker werking hij in 1867 voor de Ned. Bank tot agent werd aangesteld, waarop in ’71 de benoeming tot Secretaris van de Bank volgde. In 1877 begon zijn staatkundige loopbaan; eerst als Minister van Financiën in het Kabinet Kappeyne (tot ’79), in welk ambt hij een leeningswet van f 43 mill. ten behoeve van Indië invoerde, alsmede zijn wetsontwerp omtrent de successiebelasting in de rechte lijn en dat tot herziening van de belastbare opbrengst der ongebouwde eigendommen zag aangenomen.

Bij de scherpe verdeeldheid in de liberale partij werd hij in 1880 als tegencandidaat van Kappeyne tot lid van de Tweede Kamer gekozen door Amsterdam, van welke Kamer hij in 1891 tot voorzitter werd verkozen, in welke waardigheid hij 10 jaar lang in hoog aanzien stond door zijn grondige kennis van de uiteenloopende kwesties, door volkomen onpartijdigheid en bijzondere welwillendheid, door zijn warme belangstelling en nauwlettende waakzaamheid voor de waardigheid der Kamer en voor den goeden toon. In 1883 legde hij zijn mandaat, om een Ministerie te vormen, neer bij gebrek aan steun van alle fracties der liberale partij in de Kamer. De Koningin benoemde G. bij de aanvaarding der Regeering tot Minister van Staat (1898) en bevorderde hem bij het einde van zijn voorzitterschap in 1901 tot Ridder Groot-Kruis van den Nederlandschen Leeuw. Zijn talent van schrijven blijkt uit zijn Het leven van Mr. A. Bogaers, op verlangen zijner dochter uit zijn nagelaten papieren geschetst (1875) en uit zijne artikelen in „de Gids” (1896—1903), die later uitgegeven werden als Mr. F. A. van Hall als Minister. Mededeelingen en Herinneringen (1904).

< >