Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 24-01-2019

Giganten

betekenis & definitie

Giganten - (Gr. myth.), reuzenvolk, kinderen der moederaarde (Gaia) uit het in haar schoot gevallen bloed van den verminkten Cronus (Saturnus). In de Phlegraeische velden binden zij met de Titanen den strijd aan tegen de goden en trachten den hemel te bereiken door de bergen Ossa, Pelion en Olympus op elkaar te stapelen, maar zij worden door de goden met de hulp van Hercules overwonnen en over de geheele aarde onder vulkanen begraven, wier werking aldus wordt verklaard. — De strijd van de zonen der Aarde met de hemelingen vormt al zeer vroeg een onderwerp van Grieksche kunst. Oorspronkelijk — b.v. op zwartfigurige vazen (zie KERAMIEK, Grieksch en Romeinsch) en den gevel van het schathuis der Megarensers te Olympia — werden ze als zwaargewapende mannen afgebeeld. Zoo beschrijven hen ook de oudste dichters.

Later — op rood-figurige vazen, het schathuis der Knidiërs te Delphi en den Zeustempel te Agrigentum b.v. — dragen ze slechts helm en schild en soms een dierenvel. In de tweede helft der 5e eeuw zijn ze heelemaal naakt. Dan wordt het gebruikelijk hun slangen in plaats van beenen te geven. Zoo is meestal hun gestalte op het groote fries van het altaar te Pergamon (in ’t Museum te Berlijn), ofschoon daar ook g. met leeuwenkoppen en leeuwenklauwen voorkomen en aan den anderen kant de aardezonen schoone menschen zijn.

< >