Gieren - 1) is het naar weerszijden door het schip afwijken van den koers, tengevolge van slecht sturen, achter oploopende golven of andere oorzaken.
2) Vulturidae, vogelfamilie van de groep der dagroofvogels, bevattende groote vogels met langen, krachtigen, meer hoogen dan breeden, voor meer dan de helft met een washuid bekleeden, aan den wortel rechten, zich aan de spits echter plotseling haakachtig ombuigenden snavel; de kop is hetzij met een dun dons bedekt of naakt; de vleugels zijn lang, breed en afgerond, bevestigd aan lange armbeenderen, waardoor zij zóó lang zijn, dat de dieren ze ook tijdens het loopen of in rust eenigszins laten afhangen; de staart is middelmatig lang en verschillend van vorm; de niet zeer hooge, krachtige pooten zijn grootendeels onbevederd; evenals de snavel zijn ook de klauwen der g. minder gekromd dan die der arenden en bovendien stomp, zoodoende minder geschikt voor het aanvallen van levende dieren. De wijfjes zijn grooter dan de mannetjes. De g. staan in psychische eigenschappen aanmerkelijk bij de arenden en andere roofvogels ten achter; zij zijn schuw, laf, onderling echter vechtlustig, weinig ondernemend; leven wel gezellig bijeen, doch leggen onderling weinig of geen aanhankelijkheid aan den dag. Het zijn langzame doch onvermoeibare vliegers. De g. zijn kreng- of aasvogels, d.i. zij leven hoofdzakelijk van doode dieren, wier in staat van ontbinding verkeerende lichamen zij op groote afstanden zien en ruiken; zij zijn daarom in vele landen hoogst nuttige dieren, die groote hoeveelheden rottende stoffen opruimen en zoodoende de lucht voor bederf bewaren. Te Caïro staan op het dooden van een aasgier zware straffen, en op Jamaica wordt het dooden van een daar levende zwarte condorsoort gestraft met 60 gulden boete. Evenwel zijn er onder hen sommige, zooals de Lammergier en de Condor, die door hun levenswijze meer de arenden naderen, daar zij ook op levende dieren jacht maken; deze hebben dan ook door hun sterkeren snavel en in andere opzichten, de Lammergier vooral door den bevederden hals, eenige meerdere overeenkomst met de arenden dan de overige g. De g. zijn uitermate gulzig en nemen dikwijls zooveel voedsel tot zich dat het vliegen hun onmogelijk is. Zij nestelen op rotsen, in boomen of op den grond; het wijfje legt voor elk broedsel 1-2 gele of grauwe, donker gevlekte eieren, die waarschijnlijk door beide ouders worden bebroed; de jongen zijn reeds dadelijk zeer vraatzuchtig en blijven verscheidene maanden geheel afhankelijk van de ouden, die hen wel ijverig verzorgen, doch in gevaar meestal aan hun lot overlaten.
De g. schikken zich gemakkelijk in gevangenschap. In alle warmere streken, met uitzondering van Nieuw-Holland, komen g. voor; in Noordelijke streken komen zij in het geheel niet voor en ook in Oost-Azië worden zij gemist; hun eigenlijk vaderland omvat de tropische en sub-tropische streken van Amerika, Afrika en de naburige deelen van Azië. In de geograpbische verspreiding openbaart zich mede de invloed der levenswijze, daar juist de soorten, die zich met levende dieren voeden, de koudere streken bewonen, terwijl de overigen gevonden worden in de warmere gewesten, waar de doode lichamen van dieren, die hun tot voedsel strekken, spoedig tot bederf overgaan. In ons land ontbreken zij. De meest bekende soorten zijn de Condor, de Vale gier, de Grauwe of Monniksgier, de Aasgier. In de mythologie speelt de g. eene groote rol.
De Indische gier Gatayoe kent het verleden en de toekomst; hij bestrijdt de monsters en is de vriend en weldoener van goden en menschen. Bij Herodotus is een gier de beschermer van Heracles; gieren voorspelden Romulus, Caesar en Augustus de alleenheerschappij. Verbrande gierenveeren verdrijven slangen en verlichten de barensweeën. De vraatzucht der gieren was reeds bij de Ouden spreekwoordelijk; hij komt op de lucht van lijken af en zwerft rond, waar een stervende is; vandaar werden begeerige erfgenamen gieren geheeten. Bij de Germanen gold hij als voorteeken van naderend onheil en als de woonplaats van den geest des kwaads. Bij de Egyptenaren was hij het symbool der zon en, wijl zij geloofden dat er onder de gieren uitsluitend wijfjes bestonden, die door den Oostenwind bevrucht werden, tevens het symbool van het moederschap; hij was aan de godin Neith toegewijd, die daarom met een gierenkop werd afgebeeld.