Geslachtsrijpheid - bestaat zoodra de geslachtsorganen hunne verrichting beginnen. Bij de vrouw bestaat dit in het regelmatigrijp worden en uitstooten van een eicel, en in het optreden van de menstruatie, bij den man in de vorming van de zaadcellen, die, indien geen geslachtsgemeenschap wordt uitgevoerd, onwillekeurig en op onregelmatige tijden worden geloosd, z.g. polluties. De g. begint bij de vrouw ongeveer op 14 a 15-jarigen leeftijd, in de steden meestal op wat jeugdiger leeftijd dan op het land; zij eindigt op ± 50-jarigen leeftijd met het ophouden van de functie van den eierstok. (Zie CLIMACTERIUM).
Bij den man treedt de g. in het algemeen wat later dan bij de vrouw op; een tijdperk van het eindigen der g. is niet. op te geven; dat schijnt zeer sterk te wisselen. Bij natuurvolken begint de g. vroeger dan bij kultuurvolkeren. Zie GESLACHTSKENMERKEN.