Gérondif - werkwoordelijke vorm op -ant, die zich in ’t Fr. ontwikkeld heeft uit het Lat. „gerundium”, d. w. z. de verbogen naamvallen van den „infinitivus” (onbepaalde wijs), en meer in ’t bijzonder uit den „ablativus” (6de naamval), al of niet voorafgegaan door in of door een ander voorzetsel. Noch het Lat. gerundium, noch het Fr. gérondif hebben afzonderlijke buigingsuitgangen om geslacht en getal uit te drukken: „en revenant” kan zoowel door een man als door een vrouw gezegd worden, het kan betrekking hebben zoowel op tien mannen als op een dozijn vrouwen. Het gérondif wordt gebruikt om een gelijktijdigheid, een manier of een middel uit te drukken. — Een andere vorm op -ant ontwikkelde zich in ’t Fr. uit het Lat. tegenwoordig deelwoord, dat in de klassieke taal veranderlijk, in de volkstaal daarentegen onveranderlijk was allengs in zijn functies vervangen werd door het. gérondif, later evenwel, onder geleerden invloed, zijn veranderlijkheid herkreeg, totdat in 1679 de Fr.
Académie decreteerde, dat het „participe actif”, d. w. z. het tegenwoordig deelwoord, onverbogen moest blijven. Het wordt gebruikt met de waarde van een relatieven, causalen of temporalen zin. — De eenige veranderlijke vorm op -ant is het „adjectif verbal”, d. w. z. het tegenwoordig deelwoord gebruikt als bijv. naamwoord. — Zie over de ontwikkeling van het Lat. gerundium en de Fr. vormen op -ant: Dr. K. Sneyders de Vogel, Syntaxe historique du français, Groningen, 1919.