Georgiërs - een volk van Iranische afstamming, woonachtig in West- en Centraal-Transkaukasië, dat naar hen Georgië genoemd wordt. Den naam hebben wij vermoedelijk van de Perzen en Turken, die hen Goerdjes noemen, overgenomen; zelf noemen zij zich Kharthwel en bij de Russen heeten zij Groesini (Grusiers). Tot de Kharthwel-volken behooren ook de Mingreliërs, de Lasen, de Swaneten, de Adjaren’en andere Kaukasische volksstammen, die een van het eigenlijke Georgisch verschillend dialekt spreken. De Georgiërs zijn voor het grootste deel Christenen; alleen de Adjaren en Lasen zijn Mohammedanen.
Het Christendom is onder hen verbreid vanuit Byzantium in het begin van de 4de eeuw onzer jaartelling; op het concilie van Constantinopel (680) werd de Georgische kerk als een zelfstandig kerkgenootschap erkend. De geschiedenis der Georgiërs weet te verhalen van een voortdurenden strijd der machtige naburige volken om het bezit van hun land. Byzantijnen en Perzen, Arabieren, Turken en Mongolen hebben herhaaldelijk met hen gestreden en hun land verwoest, totdat zij ten slotte (1801) onder Russische heerschappij geraakten, nadat hun laatste koning Georg XII zich daaraan noodgedrongen onderworpen had. De bloeitijd van het koninkrijk Georgië valt in de 12de eeuw en de herinnering aan de toenmaals heerschende vorstin Tamar (1184—1212) is nog bij de Georgiërs niet geheel vergeten. Vg. Brosset, Histoire de la Géorgie depuis l’antiquité jusqu’au XlXe siècle. Petersb. 1850—1859.
De Georgiërs hebben een eigen taal, die op zichzelf staat; hun letterschrift echter hebben zij aan de Armeniërs ontleend, hoewel niet zonder het geheel te vervormen. Hunne oudste schriftelijke litteratuur is van kerkelijken aard, bijbelvertaling, heiligengeschiedenis en andere theologische werken. Ook de oudste poëtische litteratuur is van religieusen inhoud en staat onder Byzantijnschen invloed. Later was het vooral de Nieuw-Perzische litteratuur, die haren invloed deed gevoelen en eene profane Georgische poëzie in het aanzien riep. Het beroemdste werk van dien aard is een romantisch epos, getiteld Wepkhis-Tkaossani (De Man met het tijgervel) van Sjotto Rustaweli, minister van de beroemde Tamar.
Uit veel lateren tijd (18de eeuw) dateert het Goeramiani, waarin de dichter zoo wat van alles bijeengevoegd heeft. In dien tijd begon ook de West-Europeesche litteratuur door vertalingen bekend te worden en ontbrak het niet aan navolgingen o. a. van de gedichten van Byron. De nieuwste Georgische letterkunde staat vooral onder Russischen invloed, doch zocht ook bezieling in de nationale herinnering aan het roemrijke verleden. Vg. A. Leist, Georgische Dichter (Leipzig 1887).