Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 24-01-2019

Gelofte

betekenis & definitie

Gelofte - is een bij zeer vele volken voorkomende bijzondere vorm van gebed, nl. zoo, dat de bidder, die zijne wenschen aan de godheid voordraagt, daarmee verbindt een of andere verplichting voor zich zelf, waarvan hij zich kwijten zal, zoodra de godheid zijn bede heeft vervuld. Zoo brachten in de Oudheid koningen en veldheeren een g. bij het ten strijde trekken en beloofden den god, die hun de zege zou verleenen, hekatomben, tempels, overwinningsspelen of ook wel een deel van den buit. Privaatpersonen geloofden aan de godheid geld, of geschenken, of iets anders in geval van genezing uit ziekte, enz. Dikwijls ging die g. gepaard met de aanbieding van een wijdingsgeschenk, dat in beeldspraak het gebed kracht bijzet, of de bede verduidelijkt.

Zoo zal een zieke aan den god aanbieden een beeld van een ziek lichaamsdeel, waarvan hij genezing wenscht, in hout of was of ivoor of zilver of goud; of wel hij belooft het te zullen geven zoodra de genezing plaats heeft. Op die dingen waarvan een groote menigte in heidensche tempels gevonden zijn, staat niet zelden de aanleiding tot hun aanbieding geschreven. Soms wordt aan de godheid een of ander voorwerp van waarde aangeboden, en dat bij de aanbieding stukgebroken: een zinnebeeldige aanduiding, dat de bidder er geheel afstand van doet. In al deze gevallen ligt de gedachte, dat de godheid zich door de vooraf aangekondigde contra-praestatie zal laten beïnvloeden. Een geheel zelfstandige groep van g. is, wanneer niet voorwerpen, maar menschen door een g. tot eigendom der godheid worden gemaakt; het meest kenschetsend voorbeeld daarvan is de Nazireër-gelofte in Israël. Ook de monniksgelofte in de R. K. Kerk behoort daartoe. Hier gaat het niet om de godheid te bewegen tot het verhooren van een gebed, maar beteekent het de toewijding van een leven aan den dienst der godheid. De g. van Jefta, hoewel hier een mensch voorwerp der g. is, behoort tot de eerste groep (zie Richt. 11 : 81 v.).

< >