Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 24-01-2019

Gegoedheid

betekenis & definitie

Gegoedheid - De verkooper van eene vordering is voor de genoegzame gegoedheid van den schuldenaar niet verantwoordelijk, tenzij hij zich daarvoor aansprakelijk heeft gesteld en slechts ten beloope van den ontvangen koopprijs (art. 1571 B. W.). Ook dan staat hij, indien niet uitdrukkelijk anders bedongen is, slechts in voor de gegoedheid op het oogenblik van den verkoop en niet voor die in de toekomst (art. 1572 B. W.). — Wie verplicht is, borg te stellen, moet een persoon aanwijzen, die o. m. genoegzaam gegoed is om aan de verbintenis te kunnen voldoen (art. 1864 B. W.). Deze gegoedheid wordt alleen beoordeeld naar diens vaste goederen of inschrijvingen op het grootboek, uitgezonderd in zaken van koophandel en wanneer de schuld een geringe som bedraagt. Onroerende goederen, waarover geschil in rechte bestaat of waarvan de uitwinning wegens verren afstand te moeilijk zou zijn, komen niet in aanmerking (art. 1865 B. W.).

< >