Gebod - (in N. T.). Doorgaans wordt gedacht aan de 10 geboden der wet, meer dan eens aan een onderdeel daarvan. Genummerd worden ze niet aangeduid. Trouwens de telling verschilt.
Het eerste g. wil Ef. 6 : 2 zeggen: een voornaam g. Tegenover de wet wordt meer dan eens gesproken van een nieuw g. Joh, 13 : 34, 1 Joh. 2 : 7, 8, 2 Joh. : 5. De voornaamste geboden zijn liefde tot God en tot den naaste, Matth. 22 : 36 v. Verder is er sprake van meer dan een g. van God en van menschen, bijv. van Keizer Augustus, Luk. 2 : 6, waar het Gr. een ander synoniem heeft. In verband met Hand. 15 spreekt men van Noachitische geboden, wat terugslaat op de leer van Talmud en Midrasj, dat aan Adam reeds 6 Geboden waren gegeven, waaraan tijdens Noach nog een zou zijn toegevoegd: het vleesch van een dier met het leven (het bloed) er nog in niet te eten. — Behalve de tien geboden (zie DEKALOOG, WET), heeft de R.K. kerk 6 geboden geformuleerd, die voor allen, die tot haar behooren, gelden. Zij betreffen: de viering der heilige dagen; het hooren der mis; het houden der vastendagen; het biechten, tenminste eenmaal ’sjaars; het ter communie gaan met Paschen.