Gardameer - het grootste der Italiaansche Alpenmeren, ligt 64 M. boven de zee, is 52 K.M.
lang, 5—17 breed, 370 K.M.2 groot, tot 300 M. diep. Zijn boveneinde is smal en fjordachtig in het hooggebergte der Alpen ingesneden; aan den Oostoever de 2210 M. hooge MonteBaldo; aan de Westzijde de steile keten der Brescia-Alpen. Rondom het meer strekken zich heerlijke landschappen uit, bekleed met Zuidelijken plantengroei; de W.-kust vooral is bedekt met tuinen van citroenen, moerbeziën, vijgen, wijn, amandelen, granaten, myrten en agaven, terwijl de Oostkust hoofdzakelijk aan de olijvenkultuur is gewijd. De schoone vruchtbare en dichtbevolkte landstreek tusschen Gargnano en Salò draagt den naam Riviera. Het G. is het zuiveringsbekken van de Sarca; het voert zijn water af door de Mincio.
De periodieke winden, de paësano (bergwind) en de ora (Zuidenwind), begunstigen de zeilvaart op het meer; stormen zijn niet zeldzaam. Het water munt uit door helderheid en kleur, die al naar de belichting en den wind van donkergroen tot azuurblauw wisselt. Het ontstaan van het G. wordt toegeschreven aan den gletsjer, die in de oudheid het Etschdal afzakte. Ten Z. van ’t Meer ligt een krans van moreenen.