Fossiele planten - zijn de in de gesteenten der aarde bewaard gebleven resten van planten uit vroegere tijden, waarbij die planten een ingrijpende verandering hebben ondergaan; ze zijn n. l. tot kool geworden, d.w.z. ze zijn onder afsluiting van de lucht door het stadium van turf en van bruinkool in dat van steenkool overgegaan, dus tot een mengsel van vaste koolwaterstoffen geworden. In zeer veel gevallen hebben echter de dikkere plantendeelen, zoo als stengels en vruchten een nog meer ingrijpende verandering ondergaan: nl. de oorspronkelijke organische stof is verdwenen en vervangen door een kiezelzuurverbinding of nog een andere minerale stof, die vooral in de celwanden is doorgedrongen. Daardoor krijgt men vaak nog een uitstekend beeld van den inwendigen bouw van het plantendeel, als men er een dun plaatje van slijpt en het door het microscoop bekijkt. De fijnste details zijn dan nog zichtbaar.
Vaak echter is na de insluiting in het gesteente het plantendeel zelf op den duur òf geheel verdwenen òf tot minimale proporties teruggebracht. Men vindt dan in het gesteente alleen nog maar een holte, die den vroegeren uitwendigen vorm van het plantendeel uitstekend weergeeft. Dit komt vooral veel voor bij bladafdrukken, doch ook bij grootere plantendeelen, als het gesteente zich er toe leent, b.v. in zandsteen. Het komt ook wel voor, dat de holte later door slijk of leem wordt opgevuld, en dat, na verharding van het opvullende materiaal, een steenkern ontstaat, die aan de oppervlakte een nauwkeurig beeld geeft van het plantendeel.