Forensen noemt men personen, die in eene gemeente wel is waar niet hun hoofdverblijf hebben, maar die toch door hun veelvuldig aldaar verblijven of door het aldaar uitoefenen van een bedrijf in nauwe betrekking tot die gemeente staan. Het algemeener wordende gebruik, dat zij die in eene groote stad hun geld verdienen buiten gaan wonen, eenerzijds (zgn. commercieele for.) en het hebben van buitenplaatsen door hen die in de stad hun hoofdverblijf hebben anderzijds (zgn. buitenplaatsfor.), hebben aanleiding gegeven tot moeilijkheden bij de regeling der gemeentelijke belastingen. Deze zgn. forensenquaestie heeft geleid tot de wet van 23 Mei 1897, Stb. 156, krachtens welke art. 245 Gem. wet thans in gemeentelijke hoofdelijke omslagen of andere directe belastingen naar het inkomen betrekt: 1) hem, die tijdens het belastingjaar in de gemeente zijn hoofdverblijf heeft; 2) hem, die er gedurende meer dan 90 dagen van het belastingjaar voor zich of zijn gezin eene gemeubelde woning of een kantoor of andere inrichting tot persoonlijke uitoefening van eene betrekking, beroep of bedrijf beschikbaar houdt; 3) hem, die er in het belastingjaar gedurende meer dan 90 dagen verblijf houdt; 4) hem, die er in het het belastingjaar op meer dan 90 dagen aanwezig is tot uitoefening van een beroep of bedrijf in een kantoor, winkel, werkplaats of andere vaste inrichting of tot vervulling eener dienstbetrekking.
De forensen, die aldus belastingplichtig zijn, dragen in de belasting bij voor 1/3 van den aanslag over een vol jaar. Tijdelijk buiten de gemeente van het hoofdverblijf vertoeven ter waarneming eener openbare betrekking komt voor 2-4 niet in aanmerking.