Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 19-01-2019

Flavius josephus

betekenis & definitie

Flavius josephus - geb. 37 te Jeruzalem, overl. omstreeks 100 n. C., Joodsch geschiedschrijver, grondig onderlegd in het rabbinisme, bekend met de Joodsche sekten, die hij scholen noemt, aanhanger van de Farizeeërs. Hij was Rome vriendelijk gezind, waar hij toefde tijdens de Christenvervolging van Nero als gunsteling van Keizerin Poppaea. Gedurende den Joodschen oorlog was hij, niet van harte, Joodsch veldheer in Galilea, werd 68 bij den val van Jotapata gevangen genomen, gebruikte de Joodsche Messiasverwachtingen om door zijn keizerschap te voorspellen bij Vespasianus in de gunst te komen, die hem vrijliet en van wien hij den naam Flavius aannam. Tot zijn dood toe bleef hij bij den keizer in eere.

Zijn geschriften zijn: de Joodsche oorlog, de Joodsche oudheden, zij i eigen levensbeschrijving en een geschrift tegen Apion. Zijn Grieksche uitgave werd te onzent geleverd door S. A. Naber, Opera omnia, 1888—96. Een vertaling in het Nederlandsch verscheen in 1783 v. door J. F. Martinet, in 1867—73 door W. A. Terwogt, later door J. A. Gerth van Wijk. Het meest trekt uit zijn werken de aandacht de plaats Oudheden, 18, 3, 3, waar zóó over Christus wordt geschreven als een Christen het doen zou. Daarom wordt dit stuk door velen onecht geacht. In een Slavische vertaling komt hetzelfde nog veel uitvoeriger voor, zoodat daar stellig een inla sching heeft plaats gehad. Hier wordt de kwestie besproken, of Jezus een mensch dan wel een engel moet heeten en of hij opgestaan dan wel dat zijn lijk door de Joden gestolen is. Over dit laatste is onlangs zeer veel geschreven, nadat A. Berendts, Die Zeugnisse vom Christentum im Slavischen De bello Judaïco des Josephus, 1906, de echtheid ervan verdedigd had.

< >