Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 19-01-2019

Fiscus

betekenis & definitie

Fiscus - (Lat.). In den Romeinschen keizerstijd duidde men met dit woord, dat eigenlijk geldmandje beteekent, aan de geldmiddelen, waarover de keizer de beschikking had, in tegenstelling met het aerarium, de schatkist, waarover de Senaat had te waken. Bij den wassenden invloed der keizers trok de fiscus ten slotte alle geldmiddelen tot zich. — Thans wordt het woord gebruikt voor de overheid in hare financieele verhouding tot de burgers; in de eerste plaats dus wel als belastingheffer. — Wegens het misbruik, dat de overheid vooral vroeger meermalen (ook thans nog wel eens) van hare machtspositie tegenover het individu maakte, wordt het woord fiscaal dikwijls in een min gunstigen zin gebruikt om de inhaligheid van den belastingheffer aan te duiden. Zie verder FISCALE RECHTEN en ADVOCAAT-FISCAAL.

< >