Ferghana - landschap in Midden-Azië, met het Russische gebied van de Pamir tot één provincie verbonden (142.790 K.M.2; 2.116.000 inw.). — Het eigenlijke F. is een door hooge gebergten, die tot het Tiensjan-systeem behooren, ingesloten inzinkingsbekken. In het N. verheffen zich de Z.O.-N.W. loopende Tsjatkal-tau; in het Z. de geweldige, zwaar vergletsjerde Alai-keten,die bij een kamhoogte van 48 à 4900 M. toppen van 6000 M. heeft. Deze gebergten dalen met terrassen naar het 400-260 M. hooggelegen bekken af. De bodem van het laatste bestaat hoofdzakelijk uit vruchtbaar löss en wordt rijkelijk besproeid door de talrijke rivieren, die van de sneeuwgebergten afstroomen.
De voornaamste zijn de Naryn, die van het Issyk-koel komt en de Karadarja, die zich bij Namangan, op den rand van het gebergte en het lössgebied tot Syr-darja vereenigen, die dan verder de hoofdader van F. vormt en het bekken bij Chodsjend verlaat. Het klimaat is continentaal en droog, de zomers zijn overmatig warm, de winters koud. In Namangan valt 146 m.M. per jaar. De berghellingen dragen soms woud, n.l. sparren (Picea schrenckiana) in de wolkenzone, verder veel weiden met Juniperus en kale rots- en puinvelden. Het bekken is meest steppe, doch langs de rivieren vindt men weelderigen loofboomgroei en rietvegetatie en prachtige tuinen en bouwland. Dank zij de waterrijke rivieren en den zeer vruchtbaren bodem, is F. het dichtst bevolkte en rijkste gebied van Midden-Azië. De 2.116.000 bewoners zijn voor het grootste deel Tadsjiks (met de Perzen verwante Iraniërs), in het W. meest Sarten (een Turksch sprekend mengvolk van Turken en Iraniërs). In de dalen en gedeeltelijk ook in de vlakte leiden Kara-kirgiezen (± 300.000) een zwervend leven.
Hoofdmiddel van bestaan is de landbouw, vooral daar, waar de rivieren het gebergte verlaten en de lössvlakte betreden. Zij worden daar door waaiervormige kanaalstelsels afgetapt. ± 12.500 K.M.2 wordt voor landbouw gebruikt. Als winterkoren worden tarwe en gerst, in den zomer gierst, maïs en rijst verbouwd. Tuinbouw en vruchtenteelt zijn belangrijk: moerbeien, meloenen, perziken, abrikozen. Verder worden sesam en vooral katoen verbouwd. ½ van den geheelen katoenoogst van het Russische Rijk komt uit F. Ook veeteelt. Men houdt vooral schapen, ook runderen. Zijdeteelt wordt ijverig beoefend. De omgevende gebergten leveren ijzer, lood, zilver, graphiet; in de buurt van Skobelew steenkool en naphta; verder zout en zwavel.
Er is huisindustrie: textielindustrie, leer- en viltbewerking, pelzen, allerlei soort van kleederen, tapijten, aardewerk, enz. — Door een spoorweg is F. verbonden zoowel met de Transkaspische lijn als met die van Tasjkend-Orenburg. Eindpunt is Andidsjan. Van hier gaan karavaanwegen over de bergen naar het Tarimbekken. De voornaamste plaatsen zijn de oude hoofdstad Kokan (117.000 inw.), Namangan (107.000 inw.), Andidsjan (77.000 inw.), Osj (47.000 inw.) en de nieuwe hoofdstad Margelan of Skobelew (56.000 inw.). F. valt ongeveer samen met het oude khanaat Kokan. Gedurende de regeering der Han-dynastie behoorde het tot het Chineesche Rijk; de z.g. zijdeweg, de handelsweg van China met het W., passeerde F. In de XlIIe eeuw vormde het een deel van het Mongoolsche Rijk van Dsjengis-khan; in de XVe eeuw van dat van Timoer, en sedert 1504 regeerde er een dynastie uit het Huis van Baber.
Van 1759-’70 stond het weer onder Chineesche opperheerschappij. In 1841 werd het door Boekhara veroverd. Tengevolge der dwingelandij der Boekhaarsche emirs, werd de hulp ingeroepen der Russen, die het land in 1876 annexeerden. Het werd een prov. van Russisch Turkestan. In 1895 werd ook het Russische gedeelte der Pamirplateau’s bij F. gevoegd.