Faldistorium - letterl. vouwstoel (Engelsch: faldstool; Duitsch Faltstuhl), is een verplaatsbare stoel, door R. K. Bisschoppen of daarmee-gelijkgestelden bij R. K. kerkelijke functies gebruikt. Zijn naam ontleent het hieraan, dat in den oorspronkelijken en eenvoudigsten vorm het onderstuk kon dichtgeslagen worden op de wijze als de Romeinsche Sella Curulis. Tegenwoordig hebben de Faldistoria meestal armleuningen (brachialia) en onderscheiden zich van den bisschopstroon hoofdzakelijk daardoor, dat ze geen rugleuning hebben en dus niet zoo hoog zijn als de Sedes episcopalis, waarvóór in den regel ook treden zijn aangebracht. Als materiaal wordt gewoonlijk hout gebruikt.
Bekend is echter, dat een, met goud en juweelen versierd, aan Paus Clemens IV werd aangeboden door Karel, Koning van Napels; en van Hugt Pudsey, Bisschop van Durham (overl. 1195) wordt verhaald, dat hij, bij het aannemen van het Kruis, op zijn tocht o.a. liet meevoeren een zilveren faldistorium. De bekleeding is rood, groen, paars naar den tijd van het kerkelijk jaar of den rang van den prelaat. In het algemeen bedient de Bisschop zich van het faldistorium, wanneer hij op een bepaalde plaats in het priesterkoor fungeert, waar hij geen gebruik kan maken van zijn troon, die aan de Evangeliezijde staat. Zoo is het gebruik voorgeschreven b.v. bij de toediening van het H. Doopsel, en de H. Wijdingen, bij de H. Oliewijding op Witten Donderdag, bij de plechtigheden op Goeden Vrijdag, bij een Missa de Requiem. Ook maakt de Bisschop hiervan gebruik, wanneer een hoogere waardigheidsbekleder (een Kardinaal, pauselijk Legaat, Aartsbisschop) zijn zetel inneemt en in den regel eveneens, wanneer hij buiten zijn Kathedraalkerk optreedt. — Litteratuur: Schmid in Kirchenlexicon; Thalhofer, Handbuch der Katholischen Liturgik (Herder-Freiburg).