Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 19-01-2019

Exterieur

betekenis & definitie

Exterieur - (Leer van het). Hierin wordt de beoordeeling van de huisdieren, vooral van paard en rund behandeld, nagegaan hoe en in hoeverre uit uitwendige vormen, kenmerken en eigenschappen de gebruikswaarde van een dier is op te maken. Voor ieder productiedoel zijn de eischen, wat uitwendige eigenschappen, enz. betreft, verschillend, zoodat men van bepaalde typen kan spreken. Dat men bij het paard uit het uiterlijk de gebruikswaarde kan opmaken, is licht te begrijpen.

Het paard toch moet vooral veel spierkracht ontwikkelen. Nu kan men aan het uiterlijk van het paard wel nagaan of verschillende spieren lang of kort, dik of dun zijn, of zij gunstig of ongunstig zijn ingeplant, d.w.z. of zij werken aan lange of korte hefboomsarmen, of de beenderen compact zijn, of de gewrichten voldoende ontwikkeld en stevig gebouwd zijn, of het lichaam voldoende wordt ondersteund en of voldoende veering aanwezig is, of de passen ruim en niet ruim kunnen zijn, of inwendige lichaamsholten als borstkas, buik- en bekkenholte voldoende ruim zijn, enz., enz. Het spreekt van zelf, dat het exterieur dus een aantal gegevens verschaft omtrent de geschiktheid voor den dienst, waarvoor het bestemd is. Bij het rund wil men uit het e. opmaken de geschiktheid voor vetmesting, de geschiktheid voor melkproductie, de geschiktheid voor den arbeid (trekossen). De beoordeeling van trekossen kan men gelijkstellen met die van het trekpaard. Uit het e. van runderen voor vetmesting is wel op te maken of de spieren, die het beste vleesch moeten leveren, goed ontwikkeld zijn, of de beenderen de noodige fijnheid bezitten, enz. Moeilijker wordt het om bij melkkoeien uit het e. op te maken of men te doen heeft met goede melkdieren. Vooreerst kan men natuurlijk de goede ontwikkeling van den uier beoordeelen.

Men meent echter, dat verder uit verschillende lichaamsvormen en ook uit bepaalde kenmerken, die men „melkteekens” noemt, is op te maken of een koe een goede of een minder goede melkgeefster is. Dit is dikwijls betwist, en met cijfers is aangetoond, dat men aan deze beoordeeling van het e. wel eens wat al te groote waarde hecht. Men tracht echter het verband tusschen melkproductie en verschillende lichaamsvormen en kenmerken te verklaren, door aan te nemen, dat de goede melksecretie en bepaalde kenmerken afhankelijk zijn van eenzelfden factor in de kiemcel, verder door te zeggen, dat de uier en melksecretie secundaire geslachtskenmerken zijn, en dat nu verschillende kenmerken of melkteekens niets anders dan ook secundaire geslachtskenmerken zijn onder invloed van de inwendige secretie der geslachtsklieren ontstaan. Ook wordt er wel op gewezen, dat de uier in wezen een sterk ontwikkelde huidtalkklier is, dat in een dunne, fijne huid de best ontwikkelde talkklieren voorkomen en dat daarom een dunne huid, fijne beharing, fijne horens kunnen wijzen op sterke ontwikkeling der talkklieren, dus ook op een goed ontwikkelde melkklier. Hoe dit zij, de beoordeeling van het e. heeft bij het paard veel meer waarde dan bij het rund. Men tracht ook bij manl. en vr. fokdieren uit het e. de fokwaarde op te maken, d.w.z. te weten te komen, of een dier goede of slechte nakomelingen zal leveren. Dit heeft niet zoo heel veel waarde, omdat men aan het dier niet zien kan, of de aanwezige eigenschappen ontstaan zijn door uitwendige invloeden (uitw. factoren) of door factoren door de kiemcellen aangebracht(inw. factoren). Men kan phenotype en genotype niet onderscheiden en weet dus niet, welke eigenschappen zullen worden overgeërfd en welke niet.

Verder weet men niet of de inwendige factoren zullen worden overgebracht op een deel (heterozygoot) of op alle nakomelingen (homozygoot). _ E. (van het paard). Men verdeelt het lichaam van een paard in een voorhand, het gedeelte, dat bij een rijpaard voor het zadel, de middenhand, het gedeelte, dat onder het zadel en de achterband, het deel dat daarachter ligt. De voorhand wordt gevormd door hoofd en hals, het voorste deel van den romp en de voorbeenen, de middenhand door rug en lenden, borstwand, flanken en buik, de achterhand door kruis, staart, broek en achterbeenen. Op pl. Paarden I zijn de verschillende onderdeelenvan het paard aangegeven, terwijl voor-, midden- en achterhand door stippellijnen zijn gescheiden. De onderdeelen van het e. zullen als afzonderlijke onderwerpen behandeld worden. Men moet onderscheiden een rijpaard-type, een tuigpaard-type en een trekpaard-type, die belangrijk in bouw en eigenschappen verschillen. Standen en gangen worden in afzonderlijke artikelen behandeld.

E. (bij het rund). Over het algemeen hebben de onderdeelen van het lichaam dezelfde namen als bij het paard; alleen komen er bij de neusspiegel, de horens en de melkteekens, die ook in nadere art. zullen worden behandeld.

< >