Etymologie - (Gr.), in de eerste plaats de wetenschap, die zich bezighoudt met het bestudeeren van den oorsprong der woorden, die het werkelijke (Gr. to etumon, v.d. Lat. veriloquium) zoekt. Voorts bet. e. ook de geschiedenis van een woord zelf, dus datgene, wat het wetenschappel. onderzoek leert.
Tot de wetenschappel. e. heeft de sophistiek der Gr. den weg gebaand, hoewel zij niet naar taalkundig inzicht streefden, maar het wezen der aangeduide zaak zochten uit te vorschen (zie Plato’s Cratylus). De Stoicijnen hebben eerst een etymologisch systeem in hunne grammatica geschapen, dat den oorsprong der woorden tracht te verklaren door bij elk geval uit te gaan van de uiterlijke gelijkheid en willekeurige samenstelling uit verscheidene andere woorden aan te nemen.
Terwijl deze practische e. beoefend werd, kwam ten tijde van Varro van zuiver grammatische zijde, waarvoor de e. een deel der grammatica is, door Philoxenus een nieuwe etym. theorie op, die geheel op de analogie was gebaseerd in tegenstelling tot de Stoische anomalie: de basis der woordverklaring zijn éénlettergr. wortels. De Rom. philologie volgt over ’t algemeen het Gr. onderzoek om omstr. ’t begin onzer jaartelling op dit gebied te blijven staan en zich te bepalen tot het aanleggen van verzamelingen.
Zoo zijn uit de kleinere verzamelingen van Orion en Oros in de 5de eeuw verschillende grootere voortgevloeid uit den Byzantijnschen tijd:
1) het nog onuitgegevene Etymologicum genuinum (9de eeuw), 2) het E. Gudianum, na 1150 ontstaan, 3) het E. magnum, ontstaan na 1100 en uitgeg. door Gaisford 1848, 4) het Symeon-E. uit de 15de eeuw, nog onuitgegeven, 5) het Lexicon Vindobonese, ontstaan na 1300 en uitgeg. door Nauck 1867.
Zij hebben voor de etymologie geene waarde, daar met de historisch-vergelijkende taalstudie daarin nog geen rekening is gehouden.
Evenmin als de klass. oudheid en de Byzantijnsche tijd kwamen de Middeleeuwen tot het juiste inzicht in de e. Wel gaf de scholastiek op het gebied van de syntaxis een vooruitgang op te merken, maar ten opzichte van de klankleer en dientengevolge van de e. blijft het bij het oude. Etymologieën als fenestra: quasi ferens nos extra toonen de willekeur in dit opzicht duidelijk genoeg aan, terwijl het denkbeeld, waarin men bevangen was, dat evenals alle menschen van één menschenpaar afstammen, zoo ook alle talen van éénzelfde taal en wel het Hebreeuwsch, de taal van het Oude Testament, afkomstig zijn, voor allerlei onvruchtbare speculaties de deur opende.
Nieuw leven kwam in de taalwetenschap ten tijde van de Renaissance en ook met de e. houden vele taalkundigen in verschillende landen zich bezig. Wij zien nu, in de eerste plaats in de romaansche landen, Italië en Frankrijk, dat betere denkbeelden over den oorsprong der romaansche talen van het Latijn langzamerhand doordringen, al blijven daarnaast ook steeds willekeurige en vooropgezette meeningen het juiste inzicht verhinderen en al berust het vaststellen van etymologieën in de meeste gevallen toch steeds nog op een min of meer gelukkig raden.
De Germaansche landen volgen. En hier treedt, na de voorbereiding door Franciscus Junius en G. Hickes, in het begin der 18e eeuw onze landsman Lambert ten Kate op als de eerste etymoloog, wiens werk wetenschappelijk genoemd kan worden (Aanleiding tot de Kennisse van het verhevene deel der Nederduitsche Sprake, 1723). Toch duurde het nog vrij langen tijd, vóórdat ten Kate’s voorbeeld doorwerkte. Eerst de 19e eeuw zou ten volle de wetenschappel. e. leeren kennen.
Waarop dient deze te berusten? Sinds de dagen van Jacob Grimm kan het antwoord op deze vraag geen ander zijn, dan: op de wetenschappelijke klankleer, d.i. de leer van het ontstaan en de vervorming der spraakklanken. Zonder een diepe kennis van de geschiedenis van het klanksysteem eener taal, is een juist inzicht in de geschiedenis der woorden, in de e. dus, met mogelijk.
Een enkel vb. moge dit duidelijk maken. De hist rische klankleer leert ons, dat een Indogerm. k aan het begin van een woord die b.v. in het Latijn onveranderd blijft (geschreven als c), in de Germaansche talen tot h geworden is. Zoo beantwoordt aan Lat cor (gen. cord-is), Ned. hart; aan Lat. centum, Ned. hondrd; aan Lat. capio, Ned. heffen. Aan een Indogerm p, die in het Latijn weer niet verandert beantwoordt in de Germ. talen een f (die soms in jongeren tijd tot v verzacht wordt); b v. Lat. capio — Ned. heffen; Lat. pes (genpedis) — Gotisch fotus, Ned. voet; Lat. plenus — Gotisch fulls, Ned vol.
Op grond nu van deze, vastgestelde, klankveranderingen moeten we aannemen, dat aan het Lat. caput beantwoordt het Nederl hoofd en niet, zooals een oppervlakkige vergelijking misschien zou doen vermoeden, het Nederl. kop.
Jacob Grimm was de schepper der historische grammatica. Wat hij op het gebied der Germ. talen verrichtte, werd het voorbeeld bij de beoefening van andere talen. Zoo zijn langzamerhand in de 19e eeuw de dilettantische, immers steeds op onvoldoende kennis van het feiten-materiaal en van de werk-methode berustende, etymologische fantasieën geweken voor de op streng wetenschappelijke, maar vaste methode werkende taalvergelijking berustende, woordgeschiedenissen. De vraag echter naar den alleree sten oorsprong der woorden, naar een verklaring van het feit, waarom een zekere beteekenis aan een bepaalde klanken-combinatie verbonden is (om een voorbeeld te geven: waarom in het Indogermaansch de klankencombinatie pet — de beteekenis heeft van „zich bewegen naar iets toe”), laat de tegenwoordige etymologische wetenschap als niet te beantwoorden ter zijde.
Van de meeste talen van den Indogermaanschen taalstam staan ons tegenwoordig etymologische woordenboeken ten dienste, die omtrent de geschiedenis dier talen betrouwbare inlichtingen kunnen verschaffen Dat daarbij zeer dikwijls een e. als twijfelachtig wordt opgegeven, of van vele woorden geen e. is te geven, is wel in de eerste plaats het gevolg van onze slechts fragmentarische kennis der talen in haar oudere tijdperken. De meest bekende etymologische Woordenboeken van de bekendste Europeesche talen zijn die van: Boisacq (Grieksch), Walde (Latijn). MeyerLübke (Romaansche talen), Kluge (Duitsch), Falk-Torp (Deensch), Skeat (Engelsch), Franck-van Wijk (Nederlandsch), Berneker (Slavische talen).