Esbaäl - Zoon en opvolger van Saul, koning van Israël, ± 1000 v. Chr. (1 Kron. 8 : 33). Zijn naam, eig. îsj-Baäl = „man (dienaar) van Baal”, werd in de latere overlevering opzettelijk veranderd in Isbóseth eigl. îsj-bósjet (zie BAAL), 2 Sam. 2—4. In 1 Sam. 14 : 49 moet in plaats v. Jisvi gelezen worden îsj-Jô „man (dienaar) van Jahwe” (vgl. JONATHAN), d.i. hetzelfde als ïsj-Baal.
Na Sauls dood werd, door toedoen van diens veldheer Abner, E. tot koning van Israël uitgeroepen, te Mahanaim in ’t Overjordaansche. E. regeerde er 7 jaar, 2 Sam. 5, 5 (niet 2 jaar: 2 Sam. 2, 10). Toen kreeg E. oneenigheid met Abner; deze koos Davids partij, doch werd weldra verraderlijk gedood. Niet lang daarna werd ook E. getroffen door het zwaard van sluipmoordenaars. Zoodoende was David alleen koning over Israël en Juda (2 Sam.
3 en 4). De naam E. heeft misschien dezelfde beteekenis als Ethbaâl.