Ertsafzettingen - Uit erts bestaande lichamen in de aardkorst, zijn deels plaatvormig en heeten dan ertslaag, als zij evenwijdig ingeschakeld zijn en naar het ontstaan deel uitmaken van een complex van gesteentelagen, ertsgang als zij de opvulling vormen van een eens gevormde spleet in de aardkorst, deels meer in alle richtingen gelijkmatig ontwikkeld (Hoogd. Stock), zelden voornamelijk in één richting uitgestrekt: ertspijp. Gewoonlijk is het waardevolle bestanddeel onregelmatig over de e. verdeeld en treft men snoeren van kleine klompjes of ook, in dikte sterk wisselende, platen aan van het gezochte mineraal in een overmaat van waardelooze bestanddeelen. Wanneer de geheele massa van de e. meer of minder regelmatig met het gezochte mineraal doorspikkeld is, spreekt men van een impregnatie.
Een ertsgang bestaat in haar eenvoudigsten vorm uit een enkele spleet, welke dichtgegroeid is door de afzetting van mineralen op haar wanden, meestal uit oplossingen. Plaat I fig. 5 stelt zulk een eenvoudige gang voor, waarin achtereenvolgens sfaleriet (zinkblende) en kwarts werden afgezet. Dikwijls ontstaat in plaats van één enkele spleet een stelsel van barsten, een door breedere en fijnere barsten doorsneden zone. Als zulk een barstenstelsel met erts gevuld wordt, ontstaat een samengestelde gang zooals afgebeeld is op pl. I fig. 6. Menigmaal wordt door nieuwe bewegingen in de aardkorst een reeds gedeeltelijk of geheel gevulde spleet weer opengescheurd. De afmetingen der ertsgangen zijn zeer verschillend; de dikte wisselt van papierdun tot tientallen van meters, de lengte van enkele meters tot tientallen van kilometers, de diepte van enkele meters tot zoo diep als de tegenwoordige hulpmiddelen toelaten door te dringen.
Als dunne ertsgangen in groot aantal dichtopeengedrongen voorkomen, nadert deze wijze van voorkomen tot een impregnatie (pl. II fig. 6). Ook de goudgangen van Nagyag zijn elk op zich zelf van zeer geringe dikte, maar komen in een groot aantal dicht bijeen voor (pl. I fig. 2). De spleten, die de oorsprong waren voor de tinertsgangen van Zinnwald (pl. I fig 1), zijn ontstaan tijdens de afkoeling van den grooten granietkop, waarin zij voorkomen; met de oppervlakte daarvan loopen zij evenwijdig. Een eigenaardigen vorm hebben de zadelgangen van het Bendigo district (pl. II fig. 5).
Fig. 3 van dezelfde plaat is een doorsnede over den wereldberoemden rijken Comstocklode, welke 60—100 M. dik was en tusschen 1859—1889 4820 ton zilver en 214 ton goud leverde met een totaalwaarde van 800 mill. gulden. Naar de wijze van ontstaan maakt men onderscheid tusschen de e., welke hun materiaal rechtstreeks ontleenden aan diepere deelen van de aardkorst en zulke waarbij oppervlaktewerkingen een rol speelden. De laatste omvatten o.a. de stroomafzettingen, welke zijn ontstaan na de verweering en vergruizing van een e. en bijeenspoeling van de zware bestanddeelen door stroomend water. Gewoonlijk zijn zij van jongen datum, quartair of hoogstens tertiair; echter komen ook oudere voor; de goudconglomeraten van de Black Hills in Dakota zijn van kambrischen ouderdom. De e. zijn of tegelijk met het nevengesteente ontstaan, syngenetische e., of daarna, epigenetische e. Tot de syngenetische e. behooren die, welke door differentiatie ontstaan zijn uit een stollingsgesteentemagma d. w. z. door concentratie van het aanvankelijk gelijkmatig verdeelde metaalgehalte van een nog gesmolten stollingsgesteente. Zoo ontstonden in Noorwegen afzettingen van pyrrhotien uit noriet (pl. I fig. 4) en bij Nischni Tagilsk magnetietafz. (pl. III fig. 2).
Tot de epigenetische e. behooren in de eerste plaats de bovengenoemde ertsgangen en voorts de zoog. metasomatische e. dat zijn e. welke de plaats innemen van vroeger aanwezige gesteenten, vooral kalksteenen en dolomieten. Zij zijn ontstaan door geleidelijke oplossing van het gesteente en bijna gelijktijdige opvulling van de kleine holten, dus door een langzame verdringing. Voorbeelden leveren de looden zinkafzettingen van Beuthen en Tarnowitz in Silezië (pl. II fig. 1) en bij Raibl (pl. II fig. 4).
De eerste zijn laagvormig, de tweede onregelmatig gangvormig. Contactmetamorfose kan door de daarmee gepaard gaande opstijging van heete gassen en dampen uit diepere deelen van de aarde aanleiding zijn tot het ontstaan van e. op de grens van stollingsgesteente en bezinkingsgesteente. Regionaalmetamorfose beinvloedt de e. dikwijls in hooge mate. De inwerking van de atmosfeer is dikwijls oorzaak van de oxydatie van het bovenste deel der e. en geeft aanleiding tot het ontstaan van eerst niet aanwezige (secundaire) verschillen van rijkdom met de diepte. Zie CEMENTATIEZONE.