Erinyes - (Gr.), de „wrokkenden”, de Rom. Furiae of Dirae, de wraakgodinnen, dochters van Gaea (Aarde) en Nyx (Nacht), die in de diepte der aarde woonden, vd. hare slangenharen, en als de onverzoenlijke wreeksters van de meineedigen golden, vd. dat men bij het zweren van een eed op den grond sloeg of steunde. Maar ook vervolgden zij de schenders van andere heilige rechten met helsche folteringen, b.v. de moedermoordenaars Alcmaeon en Orestes. Apollo is tegenover haar machteloos, maar Athena weet ze te verzoenen door haar te Athene een woning en eeredienst te bereiden.
Daar woonden zij sedert als Eumenïdes (welgezinden) aan den voet van de Acropolis, de oude gerechtsplaats. Zij heetten Tisiphŏne, Alecto en Megaera. In de tragedie zijn Oedïpus en Orestes hare rampzalige slachtoffers. — De E. worden in de oude kunst, hetzij als goedgezinde godinnen (Eumenides) afgebeeld, hetzij als wraakgodinnen. In de eerste hoedanigheid b.v. op eenige reliefs uit de 5e eeuw v. Chr., die in een aan hen gewijd heilig boschje bij Argos gevonden werden. Ze dragen lange gewaden en een slang en een bloem in de handen.
Als wraakgodinnen worden ze eerst in opgeschort jageressenkostuum, later ook met vleugels, kronkelende slangen in haar en handen, fakkels, geesels e. d. afgebeeld. Als zoodanig komen ze voornamelijk voor op de zg. Italische onderwereldvazen (zie KERAMIEK, Gr.-Rom.). — Zoo schilderen de Rom. schrijvers ons ook hun Furiae. Verwante gestalten komen voor op Etrurische wandschilderingen. Of deze aan de Grieken ontleend zijn, valt niet uit te maken.