Erasmus - (Desiderius), eig. Geert Geertszoon, humanist, geb. te Rotterdam, 28 Oct., waarsch. 1466, als natuurl. zoon v. een Zuid-Holl. pastoor en eene zekere Margaretha, dochter van een Zevenbergsch chirurgijn. Zijne moeder stierf 1480 aan de pest te Deventer, waar haar zoon de fraterschool bezocht, onder leiding van den beroemden Alexander Hegius. Kort daarna overleed ook zijn vader.
Na nog de Goudsche school en de Kloosterschool te den Bosch bezocht te hebben, werd hij door zijn voogden overgehaald de kloostergelofte af te leggen en 1483 opgenomen in het klooster van Emmaus of Steijn van de reguliere kanunniken bij Gouda. Hij voelde zich voor dit leven geestelijk en lichamelijk ongeschikt en 1493 verliet hij het klooster om er nooit terug te keeren. Hij ging toen naar Parijs om zijn studiën voort te zetten, waar hij in zijn onderhoud voorzag door onderwijs te geven aan eenige jonge Engelschen. Hun vriendschap bracht hem 1498 naar Engeland, waar hij ook in 1505 en 1509 vertoefde, het laatst als prof. te Cambridge. Na zich eerst aan uitsluitend humanistische studiën gewijd te hebben, bemoeide hij zich later meer met theologische, maar vooral met afkeer tegen alle scholastiek. Op zijn vele reizen, die hij door heel Europa maakte, kwam hij in kennis met de voornaamste mannen van zijn tijd en oefende hij alom en op velen grooten invloed door zijn wetenschappelijken arbeid, door persoonlijke samensprekingen en door de uitgebreidste briefwisseling met geleerde en groote mannen. In 1506 reisde hij naar Italië, verwierf te Turijn den titel van doct. theol., maakte te Rome kennis met den lateren paus Leo X. In 1514 was hij in Duitschland, in 1515—21 grootendeels in de Zuidelijke Nederlanden (Brussel, Antwerpen, Leuven); sedert 1521 hoofdzakelijk te Bazel gevestigd, dreef de daar veldwinnende Reformatie hem 1529 naar Freiburg in Br., waar hij zijn laatsten tijd lijdend doorbracht, terwijl hij bij een bezoek te Bazel 12 Juli 1536 stierf. — Erasmus was de meest gevierde geleerde uit den tijd der Hervorming, beroemd door zijne klassieke studiën en vruchtbaar voor de theologie der Reformatie. Hooge ambten bekleedde hij niet; rijke giften en jaargelden werden door hem niet versmaad.
Hij zag het bederf der kerk, dat hij met scherpe satire bestreed, terwijl hij de domheid, luiheid en zedeloosheid der monniken streng bestrafte. Tegen het heidendom van vele humanisten en de revolutionnaire stroomingen van anderen verzette hij zich. Hij was een tegenstander van de Reformatie in Duitschland en Zwitserland; hij wilde eene hervorming der kerk zonder scheuring, uitgaande van keizer, paus of concilie, aandringende op sommige noodzakelijke verbeteringen. Om zelf als Hervormer op te treden, ontbrak hem de innigheid des geloofs en de moed van het martelaarschap. — Van zijne talrijke geschriften verschenen vele uitgaven. De volledigste en beste daarvan is die, welke door Clericus bezorgd is (10 dln. fol., Leiden 1703—6).
Van die geschriften zijn vele uitgaven van oude classici en van bekende kerkvaders. Vooral bekend zijn: Laus stultitiae (lof der zotheid), in 1509 geschreven in Engeland, vol bijtenden spot tegen de gebreken van Kerk en godsdienst; uitgave van het N. Test. N. T. juxta graecorum lectionem cum versione (te Basel bij Frobenius 1560), een werk, waaraan hij veel studie besteed had, waarin hij in vele opzichten van de Vulgata afweek en dat door Luther aan zijne bijbelvertaling ten grondslag werd gelegd; Paraphrasis N. T., een vrije bewerking v. h. N. Test. (1517); Ecclesiastes, sive de ratione concionandi (in 4 boeken 1535), waarin hij wees op wat in den waren prediker werd vereischt; Verhandeling over den vrijen wil (Diatribe de libero arbitrio 1524), een scherp, maar semipelagiaansch geschrift tegen Luthers werk over den knechtelijken wil („de servo arbitrio”), geschreven om koning Hendrik VIII van Engeland ter wille te zijn. In 1662 werd een bronzen standbeeld voor hem te Rotterdam opgericht.