Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 19-01-2019

Épiklese

betekenis & definitie

Épiklese - een liturgisch Misgebed, hetwelk den H. Geest afsmeekt, dat Hij over de offergaven neerdale en ze make tot het Lichaam en Bloed des Heeren, voorkomend in bijna alle Oostersche liturgieën, en wel na de woorden der Consecra-tie; ’t is niet uitgemaakt of de Romeinsche liturgie vroeger een E. heeft gehad. Sinds de 17e eeuw schrijven de schismatieke Grieken aan de E. uitsluitend de kracht van de consecratie toe; maar dit is in strijd met de leer der R. K. Kerk, die leert dat door de woorden der instelling: dit is Mijn Lichaam, dit is de Kelk van Mijn Bloed, brood en wijn worden veranderd in het Lichaam en Bloed van Christus. Maar wat be-teekent dan na de Consecratie, na de woorden der instelling, dit gebed tot den H. Geest, waarin die verandering wordt afgesmeekt? Slechts een historische verklaring kan hier ten doel voeren. Welnu, uit de gegevens der Christelijke Oudheid blijkt, dat de oudste Vaders en kerkelijke schrij-vers uitsluitend, en de latere hoofdzakelijk aan het geheele Eucharistie-gebed (dus de woorden der instelling + de Epikese) de consecratorische kracht toeschreven.

Over het juiste oogenblik der Consecratie hebben zij zich, naar het schijnt, niet uitgesproken. In de 4e en 5e eeuw had het groote Eucharistische gebed twee culminatie-punten; destijds schreef men de consecratie nu eens aan het heele gebed, dan weer aan de in-stellingswoorden, andermaal aan de E. toe. In het Westen traden de instellingswoorden, in het Oosten de E. meer op den voorgrond. Dewijl nu de R. K. Kerk met beslistheid leert, dat slechts krachtens de instellingswoorden geconse-creerd wordt, heeft de E. in de Oostersche li-turgieën, ten spijt van enkele spitsvondige ver-klaringen, geen zin meer, zoodat dan ook reeds in 1736 het provinciaa lconcilie der Maronieten een wezenlijke verandering voorstelde; tegen-woordig hebben de Maronieten volstrekt geen E. meer, hetgeen slechts logisch is. Zie hierover vooral G. Nauschen, Eucharistie und Busakra-ment (Freiburg i. B. 1910).

< >