Epidemie (gr.) - epidemische of volksziekten noemt men ziekten, die, wanneer zij optreden, zich gewoonlijk snel over een grooter of kleiner gebied uitbreiden, om na eenigen tijd te hebben gewoed weer min of meer volkomen te ver-dwijnen. Tegenover de epidemische ziekten «taan de sporadische, welke zich in verspreide gevallen openbaren, derhalve slechts hier en daar iemand aantasten, en de endemische, welke hardnekkig en onuitroeibaar aan een zelfde plaats blijven heerschen. Groote, zich over een aanmerkelijk gebied uitstrekkende epidemieën noemt men pandemieën. Een ziekte treedt epide-misch op, hetzij wanneer een of ander schadelijke stof meerdere voor de betreffende ziekte aan-leg bezittende individuën bereikt, hetzij wan-neer de ziekteverwekker ruim voorhanden is, gunstige voorwaarden vindt om zich te ver-meerderen en gedurig nieuwe ontvankelijke individuën aantreft.
Van oudsher werden kos-mische, tellurische en maatschappelijke verhou-dingen als oorzaken van epidemische ziekten aangemerkt. Het geloof aan den kosmischen oorsprong eener e., het toeschrijven aan den stand der sterren of het verschijnen van een komeet van een epidemische ziekte, is overoud, doch louter als een bijgeloof te beschouwen. Grooten invloed wordt door velen nog toege-schreven aan tellurische verhoudingen: electri-sche en magnetische verschijnselen in eene streek, overstroomingen, groote hitte, droogte of vochtigheid, ongewoon verloop der jaar-getijden; algemeen is men echter van oordeel, dat deze omstandigheden een geringen invloed hebben en slechts de ontvankelijkheid verhoo-gen, gelijk b.v. longontstekingen veelvuldiger voorkomen in een ruw dan in een zacht klimaat; ook aan de gesteldheid van den bodem kan geen beslissenden invloed op het optreden eener e.worden toegeschreven, hetgeen wel het geval is met de sociale toestanden. De verkeersverhou-dingen eener plaats of streek, de levenswijze, de soort van arbeid, de woningtoestanden, de gemiddelde welvaart hebben op het verloop en de uitbreiding van epidemische ziekten groo-ten invloed. Middelpunten van verkeer leveren gunstiger voorwaarden op voor een e. dan af-gelegen oorden; menschen welke in overbevolkte wijken en huizen wonen, voortdurend in be-dompte ruimten en ongezonde beroepen arbei-den, onvoldoende gevoed zijn, en door dat alles geenerlei of een minimum van weerstandsver-mogen bezitten, zijn gewoonlijk de eerste en zekerste slachtoffers. Plaatsen met goede hy-giënische instellingen (voldoende afvoer van afval, vuil en drekstoffen, goed drinkwater en geschikte woningen) loopen veel minder gevaar dan plaatsen waar deze ontbreken.
De uitbreiding eener e. hangt af van, wordt bepaald door, de besmetting. Wordt ergens een besmettelijke ziekte ingebracht, zoo ont-staat aldaar een e. in een gezin, voorts in een huis, vervolgens in een buurt, en ten slotte verbreidt de ziekte zich over de geheele plaats. Zeer leerrijke voorbeelden voor de kennis van aard en wijze waarop e. zich plegen te verbrei-den, leverden de in den nieuweren tijd opge-treden typhus- en influenza-epidemieën. Bij beide ziekten was het meermalen mogelijk den gang ervan van begin tot einde na te gaan, en telkens bleek, dat steeds een later ziektegeval met een vroeger in eenigerlei verband stonden dat in geenen deele toevallig of willekeurig sommige plaatsen geheel verschoond bleven,-terwijl andere gedurig werden geteisterd, maar dat deze schijnbare immuniteit van sommige streken op gebrek aan infectiegelegenheid (door verkeersverhoudingen of levenswijze) berustte.Op gelijke wijze laat zich verklaren, waarom besmettelijke ziekten in bepaalde buurten,straten of huizen opvallend veelvuldiger voor-komen; meestal zijn dit zoodanige huizen, enz., waar vele ontvankelijke personen bijeen wonen; zoo komt b.v. diphtheritis het veelvuldigst voor, waar veel kinderen te midden van ongunstige omstandigheden aanwezig zijn. Huurwoningen, in welke zich gedurig nieuwe, nog ontvankelijke personen vestigen, bleken standvastig veelvul-diger besmet dan huizingen, die steeds eenzelfde familie herbergen. Buurten, waarin een enorme bevolking dicht opeen gedrongen woont, bieden steeds rijkelijker gelegenheid tot besmetting, zijn langer en zwaarder blootgesteld dan zulke die in zuivere woningen een gegoede bevolking herbergen. De overbrenging der infectie- of smetstof (contagium) kan door aanraking (diphtheritis, influenza), door dranken, water en voedingsmiddelen (typhus, cholera), door in-ademing (tuberculose) en door stekende insecten (malaria, recurrens) geschieden.
Soms verdwijnt een besmettelijke “ziekte” geheel uit een door een e. geteisterde omgeving, om dan na tientallen van jaren plotseling met enkele gevallen een nieuwe e. aan te kondigen; soms ook blijft zij voor goed weg; in weer andere gevallen blijft de ziekte na de e. door verspreide, sporadische gevallen gedurig met verdere e. dreigen (rood-vonk in groote steden, typhus bij slecht of besmet drinkwater). De duur eener e. is zeer verschillend (zelden echter korter dan 2—3 maanden of langer dan een half jaar), eveneens de mortaliteit (aantal gevallen met doodelijken afloop). Meest is de duur te korter naarmate de e. heftiger uitbreekt. Gewoonlijk zijn de eerste voorkomende ziektegevallen de zwaarste, en meest doodelijk, wijl de eerst aangetasten door-gaans tevens de zwakste gestellen zijn. Een e.eindigt allengs en van zelf; epidemische ziekten nl. tasten zelden meer dan eens een zelfden persoon aan; de herstelde zieke is meest door de ziekte zelf voor een nieuwe besmetting on-vatbaar, immuun, gemaakt; zoodra een e. der-halve alle gedisponeerde personen in een om-geving heeft aangedaan, verdwijnt zij uit gebrek aan verdere infectiegelegenheden; gewoonlijk is het einde door doeltreffende maatregelen te verhaasten (strenge afzondering der aangetas-ten, ontsmetting, enz.), ook geschiedt dit wel door natuurlijke oorzaken (plotseling invallende strenge vorst, enz.). Door bestudeering van e. en hare oorzaken is het de hygiëne gelukt in nieuweren tijd e. te voorkomen of te bestrijden.Dat de maatregelen tegen e. inderdaad doel-treffend zijn, heeft de oorlog van 1914 bewezen, waarin, ondanks het samenbrengen van groote massa’s van menschen en betrekkelijk on-gunstige verhoudingen en het bezetten van streken, waarin bepaalde ziekten inheemsch zijn, een uitbreken van e. is voorkomen. Zie BESMET-TELIJKE ZIEKTEN.