Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 19-01-2019

Engelsche kerk

betekenis & definitie

Engelsche kerk - In Engeland werd de Her-vorming ingevoerd door den wil van Koning Hendrik VIII, die daartoe gedrongen werd niet door godsdienstige behoefte, maar enkel door haat tegen den paus. Evenals vroeger de Wickli-fieten en Lollharden werden de godsdienstige bewegingen onder het volk aanvankelijk onder-drukt en vervolgd en toen in 1536 Tindals Engelsche vertaling van het N. T. het licht zag,werd de verspreiding daarvan met alle middelen tegengewerkt. Des pausen verzet tegen de schei-ding des konings van zijne echtgenoote Catherinavan Arragon, had 1529 als eerste gevolg den val van den lord-kanselier Thomas Wolsey, die een tegenstander der Reformatie was. In zijn plaats trad Thomas Cranmer op, die den koning den weg Wees tot onbeperkte heerschappij in geeste-lijke en wereldlijke dingen.

Hij wist in 1531 te bewerken, dat de clerus den koning erkende als het eenige opperhoofd der kerk van het geheele land. In 1532 verloor de geestelijkheid het recht zonder koninklijke goedkeuring kerke-lijke wetten vast te stellen, en verbood een rijks-wet alle appellen op Rome en de betaling van annaten aan den Paus. Hierop volgde in 1634 de pauselijk banbul, waarop weer 3 Nov. 1634 de supremacy-acte als antwoord kwam, waarbi jde pauselijke macht over Engeland werd op-geheven en alle pauselijke rechten en inkomsten overgedragen werden aan den-Koning, die nu erkend werd „als de supreme head in earth of the Church of England”. Onder voorwendsel van hoog noodige verbetering, waarbij het echter allereerst om de inkomsten te doen was,had nu de secularisatie der kloosters plaats,in 1536 die der kleinere en 1537—39 die der grootere, ten getale van 376. Monniken en nonnen werden verdreven; vele Minorieten en Karthuisers, die zich verzetten, werden op de gruwelijkste wijze ter dood gebracht. Om de nieuwe kerkelijke inrichting in stand te houden en het volk en de geestelijkheid daarvoor te winnen of daarmede te verzoenen, was het noo-dig op de reformatorische denkbeelden, die steeds meer ingang in het land vonden, in te gaan.Zoo werden in 1536 de door Cranmer opgestelde 10 reformatieartikelen afgekondigd, die in vele opzichten overeenstemden met de Augsburgsche confessie, maar aan de transsubstantiatie, oor-biecht, zielmissen, heiligenvereering en andere Roomsche opvattingen vasthielden. Met goed-keuring des konings, werd de bijbelvertaling van Tyndal, door Corndale voortgezet, toege-laten. Onrustige bewegingen der Roomschepartij werden met geweld onderdrukt, terwijl niet minder streng werd opgetreden tegen af-wijkingen van het vastgestelde leerbegrip van den anderen kant.

Op de neiging tot evangelische reformatie volgde echter reeds in 1539 een streng-Roomsche reactie, toen het parlement de zg.Bloody Act, uit 6 Artikelen bestaande, vast-stelde, waarbij op straffe des doods verboden werd alle tegenspraak en bestrijding van de Roomsche leer van de transsubstantiatie, de communie onder ééne gestalte, het priester-coelibaat, de onverbrekelijkheid der kuisch-heidsgelofte, de mis en de privaatmissen enden oorbiecht. De Roomsche leer bleef dus van kracht in de kerk van Engeland, waarin de koning de plaats van den paus innam; Evange-lischen en Roomschen werden nu gelijkelijk ver-volgd, nu eens de eenen meer en dan weer de anderen, al naar de vrouwen en gunstelingen des konings grooter invloed oefenden of des koningsluimen hem dreven. De invloed der Roomsche partij steeg, toen Thomas Cromwell, tot hiertoe des konings gunsteling en met Cranmer de leidsman der reformatorische partij, bij gelegen-heid van ’s konings huwelijk met Anna van Kleef, in ongenade viel en 28 Juli 1640 onthoofd werd. Onder Hendriks zoon en opvolger Eduard VI (1647—1553) en den Protector Somerset kregen de Evangelischen een bepaalde over-macht. Het Parlement 1547 voerde het avond-maal onder beide gestalten in en schafte de nog in stand gebleven geestelijke stichtingen af;Cranmer verbood 1548 de Roomsche gebruiken;de beelden werden uit de kerken verwijderd; door de eerste uniformiteitsacte 1649 werd het door Cranmer met de bisschoppen Goodrich,Ridley e. a. ontworpen Common-Prayer-book aangenomen en het coelibaat afgeschaft, 1550 het ordinatieformulier der Engelsche kerk vast-gesteld. In de verordeningen der laatste regee-ringsjaren van Eduard deed zich de invloed gelden der buitenlanders, die deels als vluchte-lingen (a Lasco, Ochino), deels door Cranmer herwaarts geroepen (Bucer) in Engeland werk-ten en ondersteund werden door de terugge-keerde Evangelischen, die onder Hendrik VIII verbannen geweest waren. Het Common-Pray-er-book werd herzien en van vele al te Roomsche dingen gezuiverd, door de tweede Uniformiteits-acte 1552 ingevoerd. Cranmer ontwierp een Confessie, de 42 geloofsartikelen, die tegelijk met eene nieuwe door Poinet vervaardigde Catechismus, die in de plaats zou komen van de tot nog toe gebruikte Neurenberger, door koninklijke verordening ingevoerd werd.

Hier-mede was de Engelsche kerk, die tot dien tijd toe eene van vele misbruiken gezuiverde Katho-lieke gebleven was, een wezenlijk gereformeerd geworden en wel naar het Calvinistische type.— Onder de regeering van de bloedige Maria(1553—1558) kwam de tijd der beproeving voor de Evangelische kerk. Vooral na haar huwelijk met Filips II van Spanje legde zij zich met ijver toe op de restauratie der Roomsche kerk. Het parlement trok alle kerkelijke besluiten van Eduard VI weer in en de Bloody Act van 1539 trad weer in werking. Kardinaal Reg. Polu werd in Cranmers plaats Aartsb. van Canter-bury en de Pauselijke jurisdictie weer hersteld.De hoofden van het Protestantisme werden gevangen genomen, sommigen, ook Cranmer,stierven op den brandstapel. De buitenlanders werden verbannen. Ongeveer 300 Protestanten ondergingen den marteldood. Koningin Elisa-beth (1568—1603) schonk echter aan de Her-vorming de volle overwinning.

De Act van 1 Febr. 1559 herstelde de koninklijke suprematie weder in uitgebreider mate; de nieuwe unifor-miteitsacte voerde het herziene Common-Prayer-book in; eene kerkvisitatie eischte van alle geestelijken den eed op deze tweede act en bij de weigering verloren alle bisschoppen, op één na, hunne plaats en moesten deels door terug-gekeerde vluchtelingen vervangen worden. In 1571 bevestigde het Parlement eene nieuwer edactie der 42 artikelen der door Cranmer opgestelde Confessie, die het tot 39 geredu-ceerd had, en stond eene nieuwe bewerking van de Catechismus toe, evenals in 1572 eene nieuwe bijbelvertaling. Daarmede was de in-richting der Engelsche staatskerk voltooid,welker eigenaardigheid hierin bestaat, dat zij de eenheid van Staat en Kerk op den voor-grond stelt: het hoofd van den Staat is tevens de hoogste bestuurder (supreme governor) der Kerk, de dienaren der kerk zijn dienaren van den Staat. In de organisatie en den eeredienst is zooveel mogelijk van het oude behouden, wat de leer betreft, is zij nagenoeg geheel Protestantsch.Tusschen de 39 artikelen en de Augsburgsche Confessie is op sommige plaatsen een bijna woordelijke overeenstemming bewaard geble-ven, hetgeen te verklaren is uit de onderhande-lingen, die Cranmer gehouden had met Duitsche theologen om te komen tot eene kerkelijke ver-eeniging, Wat haar het meest onderscheidt van andere Protestantsche kerken, is dat zij de hië-rarchie bewaard heeft; vandaar dat zij een episcopale kerk is. De geestelijkheid vormt een afzonderlijken stand, aan welken de ordinatiee en charakter in delebilis verleent.Door de wijding tot diaken en priester treedt men in de lagere,door die tot bisschop in de hoogere geestelijk-heid. Tot de laatste behooren de aartsbisschop-pen van Canterbury, die de primus van geheel Engeland is, en van York. Zij zijn tevens met hooge wereldlijke waardigheden bekleed. Zij hebben het oppertoezicht over hunne provincie;men kan van de uitspraken der bisschoppen,die zij het recht hebben te ordineeren, zich op hen beroepen.

In de provincie Canterbury zijn 25, in de prov. York 10 bisdommen. Vroeger maakte de Iersche kerk een deel uit van de Engelsche Staatskerk. In 1871 is zij daarvan echter gescheiden en als zelfstandige kerk ge-constitueerd. Zij heeft twee aartsbisschoppen,die van Armagh en die van Dublin, met 11 bisschoppen. De bezoldigingen der Engelsche bisschoppen zijn zeer verschillend; de aartsb.v. Canterbury heeft jaarlijks £ l5000, die van York £ 10000, de bisschoppen van London en van Durham hebben ieder £ 8000, die van Winchester . £ 7000, de overige bisschoppen£ 4 — 5000, slechts één bisschop, die van Tudorand Man, slechts £ 2400. De bisschoppen zijn de eigenlijke vertegenwoordigers der Staatskerk.Zij ontvangen hun ambt van de Kroon; de koning of eigenlijk de eerste minister benoemt hen; de kerk verleent hun de wijding. Zij hebben echter eene van den koning onafhankelijke positie.

Sommigen hunner, zooals de beide aartsbisschoppen, de bisschoppen van London,Durham, Winchester e.a. hebben zitting en stem in het Hoogerhuis en daarvoor heeft de kerk een niet onbelangrijken invloed op de wetgeving behouden. De aartsb. v. Canterbury is de eerste pair van het Rijk en heeft het recht,den koning te kronen; de aartsb. v. York heeft het recht de gemalin des konings te kronen en heeft den voorrang boven de hertogen. Dan volgen in rang de bisschop van London, Durham en Winchester, kapelaan van de Orde van den Kouseband, daarna de anderen naar anciënniteit.De lagere geestelijkheid is verdeeld in de Kathe-draal- en de parochiaal-geestelijkheid. De Kathedraal- of Kapittel-geestelijkheid (Dean and Chapter) stond vroeger den bisschop met raaden hulp ter zijde, wat mettertijd bijna geheel verviel. Zij heeft nu slechts den dienst aan de Kathedraal te vervullen. Aan hun hoofd staat de deken (Dean), die door patent van de kroon wordt benoemd, behalve de deken van York,die door den aartsb. wordt benoemd. Hij moet acht maanden in het jaar aan de Kathedraaldienst doen. De domheeren of Kanunniken(Canons), waarvan aan een Kathedraal hoogstens zes, in de meeste gevallen slechts vier mogen zijn, doen elk drie maanden dienst bij de godsdienstoefening; twee of drie van hen zijn tevens archidiakenen, de overigen hebben andere betrekkingen er bij.

Bij de dagelijksche godsdienstoefeningen assisteeren helpers (minor Canons), die echter niet tot het Kapittel be-hooren. Verdienstelijke geestelijken, wier getal echter niet meer dan 24 mag zijn, ontvangen den eeretitel van Kanunnik (Honorary Canons).Oorspronkelijk van de bisschoppelijke zetels zijn de Kollegiaatkerken Westminster en Wind-sor. Tot de parochiaal geestelijkheid behooren geestelijken van verschillende benaming, die in de parochies werken, zooals rector, vicar,perpetual curate, incumbant. De laatste is de algemeene naam voor den bezitter eener pre-bende; hulpgeestelijken zijn de vicars, curatesen chaplains. De hulpgeestelijken worden met toestemming van den bisschop door den geeste-lijke der parochie of door den bisschop zelven be-noemd. Nergens is het onbeschreven recht zoo overheerschend als in de inrichting der gemeen-ten. Men vindt daar de grootste verscheidenheid van oeroude gebruiken nog van kracht, die ook door latere wetgeving niet opgeheven kun-nen worden. Tot de uitoefening der zielzorg en tot enkele verrichtingen is men bevoegd als men de wijding tot diaken heeft ontvangen;aan het hoofd eener parochie mag alleen staan wie de priesterwijding ontving.

Op voorstel van den patroon of de gemeente verleent de bisschop, na den candidaat onderzocht te hebben,de toelating (admission); zijn daarna de ver-schillende door de wet geeischte eeden afgelegd,dan volgt de wijding (institution) en de bevesti-ging (introduction). Het onderscheid der geeste-lijken heeft enkel betrekking op de verhouding der kerk tot den patroon en op het bezit der prebende. Vele misbruiken zijn ontstaan uit het recht der geestelijken om meer dan ééne plaats te bekleeden en die door slecht bezoldigde vicars te doen vervullen. De gemeente behartigt zelfstandig hare aangelegenheden door haar parochiebestuur (vestry) en hare kerkmeesters(churchwardens) en armvoogden (overseers);zelfs dissenters kunnen zich niet onttrekken aan het bekleeden dezer betrekkingen. Het zelf-bestuur der kerk is daarentegen geheel en al verloren, sedert de synode (convocation), die het kerkelijk parlement is en uit geestelijke nbestaat, niet meer of slechts voor den vorm bijeengeroepen wordt. De godsdienstoefening wordt geregeld naar het Common-Prayer-book,dat in ceremonieele dingen den geestelijken echter zooveel vrijheid laat, dat den Puseyistenof Ritualisten niet belet wordt de Roomsche riten weer in te voeren.

De geschiedenis van Engeland en zijn epis-copale kerk hangt samen met de reeds genoemde éénheid van Kerk en Staat. Nog onder koningin Elisabeth werd 1561 eene samenzwering der Roomschen ontdekt en 1569 eene tweede ten gunste van de Schotsche koningin Maria Stuart.De dien ten gevolge verscherpte supremacy-act vergemakkelijkte de pogingen der latere Stuarts om het Roomsch-Katholicisme weer in te voeren, maar riep ook den tegenstand van de Puriteinen en alle Nonconformisten op. De Test-Act van 1673, welke ieder, die geen lidder Staatskerk was en dus den voorgeschreven eed niet afleggen kon, van het bekleeden van openlijke ambten uitsloot, verzekerde ontegen-zeggelijk de uiterlijke duurzaamheid der An-glicaansche kerk, maar dreef des te meer alle meerder opgewekt godsdienstig leven naar de Dissenters, zoodat de meer orthodoxe Engelsche kerk, die in het bezit van macht en van een grootkerkelijk vermogen was, in vormen verstijfde.Door de kerkelijke en godsdienstige bewegin-gen van den nieuweren tijd hebben zich in de Anglicaansche kerk drie partijen gevormd:-high church, low church-broad church-party.De eerste, de streng kerkelijke partij, vooralonder de geestelijken en de aristocraten voor-komende, houdt bovenal de hierarchisch-kerke-lijke tendenzen vast en koestert de Roomsch-Katholieke elementen, die het Anglicanisme in zich bewaard heeft; uit hun midden zijn het Tractarianisme en het Puseyisme voortge-komen, die voor velen, o.a. voor Newman en Manning, later beiden Kardinalen, een over-gang naar Rome vormden. Zij hecht hoogere waarde aan de uiterlijke vormen dan aan het wezen van den godsdienst. Haar kenmerkt een bijzondere ijver tegen de dissenters en tegen elke openbaring van nieuw leven in de kerk.Haar hoofdzetel is Oxford. Tegen het einde der 18e eeuw ontstond eene geestelijke opwek-king in de kerk, vooral onder den invloed der Methodisten. Daaruit werd de Evangelical- of low church party, de gematigd-kerkelijke partij,geboren, van welke Cambridge het middel-punt was.

Zij verzette zich met kracht tegen het doode kerkisme der hoogkerkelijken, zocht den evangelischen geest te handhaven tegen de doo-dende letter, wilde de zelfstandigheid der kerken hare onafhankelijkheid van den Staat hand-haven en werkte op Chr.-philanthropisch ge-bied gaarne samen met de dissenters. Lang-zamerhand, sedert 1856, ontstond er ook een Broadchurch party, die, hoewel niet georgani-seerd gelijk de beide andere, toch haar invloed in ruimen kring heeft doen voelen. Deze breed-kerkelijke partij, het theol. leven van het vaste-land meelevende, wil niet breken met de kerk,maar haren grondslag verbreeden, terwijl zij in den grond elken vorm van cultus en dogma eerbiedigt, als daardoor slechts geen aanleiding ontstaat om de bestaande kerk te verlaten.In 1828 is de Testakt opgeheven en in 1829 de Emancipation-bill tot stand gekomen, waar-door ook aan de Roomschen toegang tot het parlement en tot alle openbare ambten, behalve dat van Lord-kanselier geopend werd. In 1860 werd door den Paus de Roomsche hiërarchie hersteld en Kardinaal Wiseman, als aartsbis-schop van Westminster, als hoofd der Roomsche kerk erkend. Onder al deze wetten werd de invloed der Engelsche kerk verzwakt en nam die der Roomsche kerk steeds meer toe. Boven-dien wonnen ook de dissenters aan kracht en de tegenwoordige eerste minister Lloyd-George is zelfs een baptist.

Litteratuur: Statesmans-Year-Book. Year-Book of the Church of England; E. F. Kruijf,Geschiedenis van het Anglo-Katholicisme, Lei-den 1873; C. Mettgenberg, Rituali mus undRomanismus in England, Bonn 1877; Burnet,The History of the Reformation of the Church of England, 3 dln 1861-64, 1890, 1894; R.W. Dixon, History of the Church of England from the abolition of the Roman jurisdiction,Lond. 1878—91; G. Wakeling, The Oxfordchurch movement, Lond. 1895; A. W. Mome-rie, English Church and the Romish schism,2e ed. Lond. 1896; Ragay, La crise religieuse en Angletene, Paris 1896; H. P. Liddon, Life of Edward Bouverie Pusey, Lond. 1897; Walter Walsh, The secret history of the Oxford move-ment, Lond. 1898.

< >