Electrische ontsteking van springladingen geschiedt met behulp van in de ladingen geplaatste ontstekingspatronen, onderling verbonden door geleiddraden, waarin een electrische stroom wordt opgewekt. De ontstekingspatronen zijn meestal gloeiïngspatronen, bestaande uit een slaghoedje met 2,5 Gram slagkwik en eene ontstekingsinrichting, samengesteld uit twee, met zijde en gutta-percha geïsoleerde koperdraden, die aan de uiteinden door een platina-draadje zijn verbonden en van eene papieromwikkeling en eene papierhuls met sas zijn voorzien. Eene afsluiting van caoutchouc en lak beschermt tegen vocht. Bij doorgaan van den stroom wordt het platinadraadje tot gloeiing gebracht, waardoor de sas ontbrandt en het slagkwik ontstoken wordt.
De hooge-spanningspatronen, waarbij eene vonk van hooge spanning tusschen de draden van de patroon overspringt en daardoor de sas ontsteekt en patronen voor middelbare spanning,waarbij de sas met graphiet, phosphorkoper,e.d. geleidend is gemaakt, worden tegenwoordig zelden toegepast. De electrische stroom wordt opgewekt door magneto- en dynamo-electrsche toestellen, berustend op het beginsel der magnetische inductie, door galvanische elementen, of bij uitzondering door de lichtleiding. De ladingen worden achter elkander (fig. 1), parallel (fig. 2) of groepsgewijze parallel geschakeld (fig. 3), afhankelijk van de gebezigde patronen en de onderlinge verhouding tusschen den weerstand van het ontstekingstoestel, de draadgeleiding en de patronen. Vóór de ontsteking wordt met den geleidingsonderzoeker de geleidingsweerstand in de patronen onderzocht en nagegaan, of geen kortsluiting in de leiding aanwezig is. Zie verder P. W. Scharroo, Springstoffen.