Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 19-01-2019

El-jakim

betekenis & definitie

El-jakim - (Hebr.: „God richt op, doet gestand”), 1) de zoon van Hilkia, was e. aanzienlijk staatsbeambte onder de regeering v. Hizkia, koning v. Juda. Toen het leger van Sanherib Jeruzalem insloot (701 v. Chr.), was E. een van hen, die onderhandelingen moesten voeren met den Assyr. veldheer (zie RABSAKE en 2 Kon.18 : 18 vv.). E. was waarsch. een voorstander van Hizkia’s maatregelen tot hervorming v. d. Israëliet. godsdienstgebruiken (2 Kon. 18 : 1-6). E. was Sebna’s opvolger in het hoogste hofambt: hofmaarschalk, tevens degene die „den sleutel van Davids huis op zijn schouder droeg”, d. i. de beheerder der koninklijke paleizen, domeinen en goederen. De profeet Jesaja heeft hem eerst gesteund, maar later streng berispt (Jes. 22 : 19-23 en 24 v.). — 2) Zoon v. Josia, den koning v. Juda.

Ofschoon E. kroonprins was, volgde zijn jongere broeder (2 Kon. 23 : 31 en 36) Joahas hun vader op; misschien omdat E. Egyptisch gezind was, en ook overigens niet populair was (Jer. 22 : 13-17). In 608 zette Farao Necho Joahas af en plaatste E. op Juda’s troon, daarbij den naam E. in Jó-jakim („Jahwe richt op, doet gestand”) veranderend. Necho wilde daarmee waarsch. de nationalistisch-gezinde partij voor Egypte gunstig stemmen; immers dit gebruik v. d. Jahwe-naam kon worden opgevat als hulde en gehoorzaamheid aan Jahwe (ook Sanherib beweert, in opdracht van Jahwe te handelen, 2 Kon. 18 : 25). Deze naamverandering gaf tevens nadrukkelijk te kennen, dat de nieuwe koning v. Juda zich als vazal van Necho had te beschouwen, regeerende bij diens gratie. Om ’t bewustzijn hiervan levendig te houden, werd aan Jojakim een zware belasting opgelegd, waaraan ook de plattelandsbevolking (2 Kon. 23 : 35) moest meebetalen: Juda was een provincie v. Egypte geworden.

< >