El dorado - (bet. „de vergulde”), hiermede bedoelden de Spanjaarden oorspronkelijk een Indiaansch opperhoofd in Colombia (Z -Amerika), die eenmaal per jaar ter gelegenheid van een inheemsche offerplechtigheid met stofgoud bedekt een bad nam in een heilig meer. De Europeesche avonturiers, die verhalen hoorden over den fabelachtigen rijkdom aan goud, dien de eerste veroveraars in deze streken aantroffen, vatten dit D. als den naam van een land op. Zie ook onder TSJIBTSJA. — Ferd.
Adalb. Junker von Langgegg, El Dorado, Geschichte der Entdeckungsreisen nach dem Goldlande El Dorado im XVI. und XVII. Jahrhundert(Leipzig 1888).