Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 19-01-2019

Eifel

betekenis & definitie

Eifel - gebergte, behoorende tot het Rijnsche Leisteengebergte; in ’t Z. en O. begrensd door de steile oevers van Moezel en Rijn; in ’t W. gaat het langzamerhand in de Ardennen over, terwijl het naar het N. met een steden rand naar de vlakte afbreekt. Het heeft de kenmerken van !t Leist. geb.: een oud, sterk geplooid geb., dat echter langzamerhand zijn toppen verloren heeft en tot een vlak (romp-) geb. is afgesloten. De hardste gesteenten, als kwartsieten, steken er boven uit, terwijl de zachte devonische leigesteenten (in ’t N. en W. door kalk en krijt vaak bedekt) gemakkelijk verweeren. Hoe eentonig vlak de E. ook van boven is, haar dalen zijn beroemd om hun romantische schoonheid (naar ’t N. Roer en Erft, naar den Rijn Ahr en Brohl, naar de Moezel de Kyll).

Op de hoogvlakte ruw klimaat, weinig bev., armoede, verlatenheid; in de dalen golft de toeristenstroom, daar zijn spoorwegen; wijn, ooft, dichtere bev., welvaart. De E., gemiddeld 500 M. hoog, bestaat uit zeer verschillende deelen: het Z.deel: Voor-E. en Meiveld (aan den Rijn) zijn vlakke landbouwstreken, die vooral in het Meiveld rijke oogsten leveren. De strook ten N. daarvan, die men wel Pellenzlaagte noemt, is daarentegen den laatsten tijd meer industriegebied. Bij Kaisersesch wordt steeds meer lei gebroken; om Mayen (ten N.O. van K.) en vlak daarbij Niedermendig, molensteenen en bazalt, lava en nog verder naar den Rijn tuf. Eigenaardig zijn de uit lava gebouwde donkere huizen der dorpen. Mayen is door mijnbouw opgekomen en heeft niets meer van ’t vroegere landbouwstadje.

De N.-deelen van de Eifel en de Duitsche Ardennen zijn nog al eens van aard veranderd. Oorspronkelijk een woud met enkele bouwlanden, kwam er een tijd, waarbij om Schleiden en ook in ’t Ahrdal ijzer en lood werd gewonnen. Ten gerieve van de hoogovens veranderden de bosschen in houtskool. Maar in ’t midden der vorige eeuw eindigde deze industrie: de mijnen leverden te weinig en kolen waren moeilijk aan te voeren. Hier en daar breekt men nog wat steen; overigens is alles weer tot landb. en veet. teruggekeerd. De landb.

heeft nog het drieslagstelsel. De markgronden worden jaarlijks onder de dorpelingen verdeeld en „geschriffelt”, d. i. de graszode wordt afgenomen, gedroogd en met hout verbrand, de asch over het veld gestrooid, dan 1 jaar voor rogge, daarna voor aardappels en eindelijk voor haver gebruikt, waarna ze een 10 tal jaren braak blijft liggen en met heide begroeit. Zoo neemt de heide groote stukken in beslag, echter ook het bosch; op sommige deelen zelfs 80 %. Het Weststuk Hohe Venn (lei en kalk) in ’t uiterste N. W. en ten Z. ervan de Schneifel (kwartsiet) behooren reeds tot de Ardennen. — De E. is vooral merkwaardig door haar (uitgedoofd) vulkanisme. Lavastroomen zijn uit de barsten en vulkanen opgeweld en hebben groote landstreken bedekt. Men onderscheidt 2 tijdperken van werkzaamheid: een oudere met trachyt, phonolith en bazalt; een jongere (gedeeltelijk nog uit het kwartair) met bazaltlava, zand en tuf, vrij goed bewaarde vulkaankegels en de eigenaardige Maare, groote ontploffingketels, die tegenwoordig cirkelronde meren vormen. Zoo is het Meiveld, een lage hoogvlakte in ’t Z. aan den Rijn, door basaltlava en tras (Brohldal) overdekt (dus vruchtbaar), met vulkaankoepels bezaaid; het heeft ?t grootste Maar: Laacher Meer (3,3 K.M.2, 53 M. diep). Ten W. daarvan de Hooge E., een gebied van oudere uitbarst., met de hoogste verheffing van de E., den bazaltkegel: Hoogen Acht (760 M.). Ten Z. daar weer van tot de Moezel: de Voor-E., met jongere uitb. en de bekendste Maare: Meerenfelder M., Pulverm. (74 M. diep) Schalkenmehrer, Weinfelder, Gemündener M., veel minder eentonig dan ’t N. — De E., open voor N. winden, heeft een kouder klimaat, dan naar de hoogte te verwachten was. Op Hohe Venn Schneifel en Hooge E. is de jaartemp. nog geen 6° C. Voorjaar en zomer zijn te koel.

Een sterke tegenstelling met Moezel- en Rijndal. Regenen doet het er flink. Op het Hohe Venn over de 100 c. M. in de luwte, dus bij het Meiveld mooier weer (60 c.M. regen). Daar de bodem ’t water slecht doorlaat, ontstonden bij zooveel neerslag op de groote vlakten uitgestrekte hoogvenen (Hohe Venn) met veel nevel en zelfs nachtvorst in den zomer, een somber, ernstig landschap. — In verband' met het uitgedoofd vulk. staat de rijkdom aan koolzuurbronnen (Apollinaris). In den omtrek van Daun alleen zijn er reeds over de 500. Zoo ontstonden badplaatsen: Daun, Bertrich en vooral Neuenahr. Voor Gerolstein en Kyllburg komt daar het zachte klimaat nog bij.

< >