Ecuador - (Equator, Evenaar), republiek in het W. van Z.-Amerika, strekt zich uit aan weerskanten van den equator, van 1° 50' N.B. tot 4° 50' Z.B.. De oppervl. bedraagt 307.243 K.M2, waarbij inbegrepen zijn de 950 K.M. van de westkust gelegen Galapagos-eilanden. Het aantal inw. wordt op 1.500.000 geschat. Hiervan wonen in de stille hoofdstad Quito 70.000 inw. in de levendige haven Guayaquil 100.000, in Cuenca 50.000, Riobamba 18.000, Ambato, Loja en Latacunja elk 10.000, Bahia 8.000 en Esmeraldas 4.000. Afgezien van de golf van Guayaquil en de bocht van Pailon, heeft de kust geen havens, terwijl verbindingswegen tusschen het binnenland en de kust zoo goed als geheel ontbreken.
Beschrijving. Er is een scherpe tegenstelling tusschen het vlakke, lage Oostelijk deel, dat behoort tot het Amazone-gebied en het bergachtige Westen, dat deel uitmaakt van de Cordilleras. Dit gebergte bestaat hier uit 2 ketens: een oudere Oostelijke en een jongere Westelijke keten, waartusschen zich een breed hoogdal uitstrekt. De Oostelijke van deze beide ketens bestaat in zijn as uit graniet, gneis en kristallijne leien, de Westelijke uit dioriet, porphyren en gesteenten der krijtformatie, zandsteen, kalksteen, mergel, enz.; tertiaire vormingen komen alleen voor in het bekken van Loja. Op de kammen van beide ketens hadden herhaaldelijk vulkanische uitbarstingen plaats zoodat beide bedekt werden met andesiet, soms ook trachiet. Onder de jongere vulkanische kegels, 26 in getal overtreft de Chimborazo (6310 M.) alle andere in hoogte. Van de werkzame vulkanen verdienen verder vermelding: Cotopaxi (5940 M.), Antisana (5756M.), Cayambe (5840 M.), Pichineka (4790 M.), en de Sangay, de werkzaamste aller vulkanen van Z.-Amerika.
De voet der vulkanen ligt beneden de sneeuwgrens, de vulkanen zelf dragen sneeuw. Behalve door de vulkanische uitbarstingen werd het land meermalen door geweldige aardbevingen geteisterd. Het inter-andinisch gebied, dat in het N. bij Quito van 28 tot 45 K.M. breed is, heeft in het Z. bij Loja nog nauwelijks een breed tevan 5 K.M. In dit hoogdal laten zich 7, door hooge dwarsruggen ingesloten, bekkens onderscheiden. Andesitische tuffen, vullen het meerendeel dezer bekkens. Tusschen den Oceaan en het gebergte hebben hoofdzakelijk tertiaire afzettingen een ruim 150 K.M. breede kustvlakte gevormd, waarin uitloopers van het gebergte tot 700 M. hoogte reiken. Het Oostelijk deel des lands is nog weinig bekend; het bestaat voornamelijk uit rivier-alluvium.
In hydrographisch opzicht behoort E., door de zijrivieren van den Amazonenstroom b.v. de Napo, hoofdriv. des lands, over 800 K.M. bevaarbaar, voor het grootste deel tot het gebied van den Atlantischen oceaan; de waterscheiding is onregelmatig en ligt ten deele op den Westelijken Andesketen. Door den grooten regenval en den sneeuw- en ijsrijkdom van het hooge gebergte zijn de meeste rivieren zeer waterrijk en vele over belangrijke uitgestrektheden bevaarbaar. Van veel beteekenis zijn de kustriviertjes in het W.; de Rio Guayas, die de Chimbo (van de Chimborazo) en Daule opneemt, was vóór het aanleggen van spoorwegen, de verkeers- en levensader van den Staat.
Klimaat. Het klimaat van E. is volgens de ligging equatoriaal, maar het verschil in hoogte veroorzaakt hier vele afwijkingen. Het kustgebied staat in het Z. nog onder invloed van het koude zeewater van den Peru-stroom, en is daardoor minder warm dan het N., waar veel kwaadaardige koortsen heerschen. Tegen de hellingen van de Andes, neemt in het N. de temperatuur af, in het Z. toe. In het hoogte klimaat zijn hinderlijk de sneeuwstormen en heftige onweders, welke nagenoeg iederen dag het land teisteren. Bij de buitengewone helderheid van den hemel op de hoogvlakten is de nachtelijke uitstraling hier dikwijls zoo sterk, dat zich op stilstaande wateren ijs vormt. Op 4000 M. hoogte valt regelmatig sneeuw, maar eerst boven 4700 M. bevindt zich het gebied van de eeuwige sneeuw, waartoe dus hoofdzakelijk de vulkanen behooren.
Gletsjers bevinden zich in grooten getale in dezen staat, die door den equator wordt doorsneden; alleen de Chimborazo draagt er 16. E. is regenrijk; te Quito valt jaarlijks 112 cM.regen. Men onderscheidt twee hoofdjaargetijden: den zomer (verano), den betrekkelijk drogen tijd, gedurende welken op de hoogvlakten gelijkmatig schoon weder heerscht, doch ook de winden het heftigst waaien, en den regentijd (tiempo de llover). In de kuststreek en op de hoogvlakte regent het dan bijna dagelijks. Naast dezen hoofdregentijd, waarin van Maart tot Mei ± 40 % valt, onderscheidt men een kleineren regentijd van Oct. tot Dec., waarin 26% valt. Hierdoor is er dus ook een kleine en een groote droge tijd.
De fauna van E., is zeer rijk, vooral aan vogels en insecten. In het binnenland komen verschillende aapsoorten voor, benevens jaguaren poema, buideldieren, buidelrat, gordeldier, miereneter, tapir, enz.; lama’s worden in het wild niet meer aangetroffen, wel echter in getemden staat. Uitermate rijk is E. aan kolibri’s en bijna elke der afzonderlijke berggroepen heeft haar eigen bizondere soort. Opmerkelijk is, dat in de hooggelegen gebieden der eeuwige lente de vogels ten opzichte van den broedtijd aan geen bepaalden tijd van het jaar gebonden zijn. In de hoogste bergstreken leeft de condor. Onder de kruipende dieren moeten de Boa constrictor, schildpadden en een 6 M. lange kaaiman genoemd worden; van de insecten vormen enkele (muskieten, spinnen, schorpioenen) een ware plaag.
De plantenwereld van E. behoort tot het gebied der tropische Cordillera’s. In het algemeen onderscheiden zich ook hier de hoogvlakten scherp van het laagland aan weerskanten van het gebergte; terwijl dit laatste met ontzaglijke oerwouden bedekt is, waarin de echte tropenvormen de overhand hebben en die groote hoeveelheden voortreffelijk timmer- en andere bruikbare houtsoorten opleveren, is de hoogvlakte boomloos; in het hooge, stormachtige gebied der „paramo’s”, tusschen 3500 — 4500 M. hoogte treft men alleen grassen en lage struikgewassen en de bodem kan alleen voor het weiden van vee gebruikt worden. Hier is de groeiplaats van het pajonalgras (Stipa Ichu) en van de frailejons (Culcitium-soorten, witwollige, harsrijke struiken van de familie der Composieten). Onder de bosch-producten der hellingen vooral in het O. is de kina, de beste soorten groeien aan de hellingen van de West-Cordillera, ter hoogte van 1000 — 1600 M.
Bevolking. E. heeft ± 1.405000 inw. of niet meer dan 4,6 per K.M2. De oorspronkelijke bewoners zijn de Indianen, wier aantal op 600.000 wordt geschat, dus ± de helft der bevolking. De meest onbeschaafden zwerven rond in de bosschen van het O. laagland en verschillen onderling veel in taal, zeden en gebruiken, b. v. de Jivaro (Xibaro), de Zaparo en de Abiquira, die allen tot de Toepi en Karibenvolken worden gerekend. Van de meer geciviliseerde stammen onderscheiden de kustbewoners zich in vele opzichten van die der Sierra. De eersten zijn oorspronkelijk het verst in beschaving gevorderd, hebben zich sterk verzet tegen den inval van de Inca’s uit Peru, door welken strijd vele stammen werden uitgeroeid. Zij vermengden zich later met Blanken en Negers, die in hun dorpen woonden. Alleen in de dichte wouden van Esmeraldas, waarin noch Inca’s, noch Spanjaarden konden doordringen hielden tot op den huidigen dag zich een 2000 Indianen van den stam der Cayapa vrij van inmenging. De Indianen van de Sierra zijn onder invloed van de Spanjaarden sedert eeuwen Christenen, hebben hun oorspronkelijke talen geheel vergeten en spreken het Ketschua, een ver over de grenzen verbreide verkeerstaal, waarschijnlijk door de Spanjaarden naar Portugeesch voorbeeld ingevoerd voor het godsdienstonderricht.
De menschen zijn koperkleurig, hebben weelderig zwart haar, breed gezicht, smalle schouders en kleine voeten. Hoewel sterk en krachtig zijn zij toch lui en weinig tot arbeid geschikt. Van de andere bewoners zijn de Mestiezen en de Cholas het talrijkst (± 500.000); zij vormen de arbeidende klasse. Negers (±200.000), die sedert de opheffing van de slavernij in 1854 vrij werden, komen alleen onvermengd voor in Esmeraldas, omdat de genoemde Cayapa zich ook met hen niet wilden inlaten. Overal elders vermengden zij zich met Blanken tot Mulatten, met Indianen tot Zambo’s. Groot-grondbezitters, groothandelaars en ambtenaren zijn meest Blanken, wier aantal zeer gering is; in de steden misschien ⅛, op het platteland nauwelijks 1/1000 der bevolking. Het aantal vreemdelingen is minder dan in een der andere staten van Z.-Amerika. — Economische toestand. E. is bijna uitsluitend een landbouwstaat.
De eerste plaats onder de belangrijke tropische gewassen wordt ingenomen door cacao, waarvan de uitvoer soms ¾ van die van geheel E. bedraagt. De cultuur wordt het meest uitgeoefend in Los Rios en aangrenzende kustprovincies en breidt zich gestadig uit. De oogst is zeer wisselvallig door afhankelijkheid van den regen. Zoo bracht E. in 1890 bijna 17, in 1883 slechts bijna 7 millioen K. G. op, tegen 23½ millioen in 1901 en ruim 41 millioen K. G. in 1914, een waarde vertegenwoordigende van bijna 18 millioen gulden. In beteekenis volgt op de cacao het plantaardig ivoor, de steenharde palmpitten, die als Tagua bekend staan. Ze zijn uitstekend geschikt voor het vervaardigen van knoopen, waarvoor in Nederland te Veendam een fabriek staat.
Suikerriet, rijst, mais en katoen worden aangeplant voor eigen consumptie; koffie echter, hoewel de aanplant achteruit gaat, wordt uitgevoerd. De dichte wouden, die bijna alle berghellingen de kust- en de Amazonevlakte bedekken, leverden vroeger kina voor de geheele wereld, waardoor E. het monopolie daarvan bezat, dat tegenwoordig echter vrijwel aan Java behoort. De wouden leveren thans steeds meer goede timmerhoutsoorten op en vooral de uitvoer van rubber wordt belangrijk. De prov. Balzar, Tenguel, Manabi en Esmaraldas bezitten reeds rubberaanplantingen.
In het bergland is de veeteelt hoofdzaak; rundernoch paardenteelt of het houden van lama’s staan echter op hoogen trap. In den laatsten tijd wordt meer werk gemaakt van het fokken van merinoschapen. In de Andes en de rivieren van E. bevindt zich wel goud, maar de mijnbouw-ondernemingen hebben geen van alle succes gehad. Vooral in de mijnen van Esmeraldas is veel vreemd kapitaal gestoken, dat nooit rente opleverde; het meeste produceeren thans die van Zaruma. Bij Pillzhum in Cañon komt zilver voor en bovendien op verschillende plaatsen koper, lood, ijzer en steenkool, op de Galapagos eilanden en in de prov. Pichinchazwavel. In exploitatie zijn de petroleumvelden van Santa Elena.
Van de industrie is voor het buitenland alleen van belang de vervaardiging van fijne Panama-hoeden. De opbrengsten van het land zijn in verhouding tot den rijkdom aan natuurlijke hulpbronnen gering. In het begin der 20e eeuw scheen daarin verbetering te komen,maar burgeroorlogen, die in Esmeraldas, Manabi en Los Rios uitbraken, belemmerden allen vooruitgang, doodden zoowel landbouw als industrie. De buitenlandsche handel, die in 1910 nog een waarde had van ruim 60 millioen gulden, verminderde tot nog geen 50 millioen in 1914. Opmerkelijk hierbij is, dat de invoer vrijwel ongewijzigd bleef, zoodat de achteruitgang geheel werd veroorzaakt door vermindering van het export. De voornaamste uitvoerartikelen zijn:
cacao 24 millioen gulden.
steennoten 5 ” ” huiden 3 ” ” koffie 1.8 ” ” goud 1.5 ” ” rubber 0.5 ” ” De meeste artikelen gingen naar de Ver. -Staten, Groot-Britannië, Duitschl. en Frankrijk. De belangrijkste invoerartikelen zijn: textiel- en ijzerwaren, benevens kleedingstukken. Bijna de geheele handel geschiedt over Guayaquil; naar Peru en Chili en door Straat Magalhaes naar Europa. De opening van het Panama-kanaal zal ook voor E. van beteekenis worden.
Verkeer. E. heeft groote behoefte aan goede verkeerswegen. De oude hoofdweg des lands, de Camino real, loopt van de N.tot de Z.-grens over de hoogvlakte en door den op 4347 M. hoogte gelegen pas van den Cerro del Azuay. Twee andere wegen verbinden Guayaquil met Cuenca en Mocha; de laatste gaat over den 4280 M. hoogen Chimborazopas, maar de eenige goede groote weg is die van de hoofdhaven naar de hoofdstad (van Guayaquil naar Quito 185 K.M.). Het goederen- en personentransport geschiedt nog voor een groot deel door middel van muildieren; in den regentijd worden ook de waterwegen gebruikt. Aan spoorwegen heeft E.de lijn tusschen Guayaquil — Quito, in 1914 voltooid. Toen waren in het geheel 687 K.M. spoorlijn in exploitatie. Alle grootere steden des lands zijn telegrafisch verbonden.
Bestuur. De Grondwet van 11 Mei 1830 het laatst herzien in 1906. De wetgevende macht bestaat uit een Congres, dat uit directe verkiezingen voortkomt; kiezer is elk burger, die den leeftijd van 21 jaar bereikt heeft of gehuwd is en lezen en schrijven kan. Het Congres bestaat uit twee kamers: de Senaat of Eerste kamer en de kamer van afgevaardigden of Tweede kamer. De senatoren, 32 in getal, nl. voor elke provincie 2, worden voor 4 jaren gekozen; om de 2 jaar treden zij voor de helft af. De afgevaardigden, 1 op elke 30.000 inw., hebben twee jaren zitting; hun aantal bedraagt 48. De uitvoerende macht wordt uitgeoefend door een president.
Hij wordt bij directe verkiezing voor 4 jaar verkozen en ontvangt een salaris van f 30.000 per jaar. Hij wordt bijgestaan door een op gelijke wijze en voor gelijken tijdsduur gekozen vice-president, en door een kabinet van 5 ministers; deze zoowel als de beide presidenten zijn verantwoording schuldig aan het Congres. Verder is er een uit de ministers en zeven andere leden samengestelde Raad van State. Het Congres komt om de twee jaren op 10 Juni bijeen. Volgens de grondwet bestaat in de republiek geenerlei bevoorrechting van rang, stand of ras, doch dit geldt niet voor Chineezen, waarvan de immigratie wordt tegengegaan en feitelijk verkeeren ook de Indianen nog steeds in een de slavernij zeer nabijkomenden toestand.
Ten behoeve van het inwendig bestuur is de repubiek verdeeld in 16 provinciën.
Voor zijn vlag heeft E. de oude kleuren der voormalige republiek Columbia weer aangenomen: geel, blauw, rood.
De financiëele aangelegenheden der republiek, hoewel bij vroeger reeds verbeterd, laten nog veel te wenschen over; de staats-inkomsten bedroegen in 1915: 25.6 millioen gulden, de uitgaven 27 millioen gulden. De binnenlandsche schuld bedroeg in 1915: ruim 18 millioen, de buitenlandsche 33 millioen gulden. De achterstallige rente op deze leeningen bedraagt aanzienlijke sommen. De meest gebruikelijke munt is de sucre (waarde ± f 2,40).
Het leger bestaat in vredestijd uit 14 bataljons infanterie, 4 regimenten berg-artillerie (elk van 4 batterijen), 2 regimenten cavalerie (elk van 4 eskadrons) en 1 regiment kust-artillerie van 4 batterijen. De aanvulling van het staande leger geschiedt door werving. Hoewel wettelijk de algemeene weerplicht is ingevoerd voor alle burgers van 18—50 jaar, is deze nog slechts tot beperkte toepassing gekomen; in den laatsten tijd werden jaarlijks slechts ongeveer 1000 weerplichtigen onder de wapenen geroepen. Vandaar dat van de bij mobilisatie uit de 1e reserve (burgers van 18—31 jaar) te vormen troepen (65 bataljons infanterie, 3 regimenten artillerie, 4 regimenten cavalerie, 3 zelfstandige cavalerieafdeelingen en 1 korps genietroepen, totaal ongeveer 60.000 man) slechts een zeer klein gedeelte aanwezig is. Aangezien ook het remontewezen niet georganiseerd is, zal een eeventueele mobilisatie thans nog het karakter van eene improvisatie dragen. De marine bestaat uit 3 schepen: een kruiser, een torpedoboot en een transportschip, te zamen met 114 man bemanning.
De staatsgodsdienst der republiek is de R.-Katholieke; de kerk staat onder den aarts-bisschop van Quito.
Wat het onderwijs aangaat, heeft E. o. a. een Centrale universiteit te Quito, reeds in de 18e eeuw door Dominicaner monniken gesticht,terwijl in enkele faculteiten les wordt gegeven aan de Guayas Universiteit van Guayaquil en de Azuay Un. van Cuenca.
Geschiedenis. E. werd als deel van het rijk der Inca’s in 1532 door Pizarro onder Spaansch gezag gebracht en verder bestuurd, eerst als deel van het onderkoninkrijk Peru, daarna van dat van Bogota. In 1820 begon te Guayaquil de opstand tegen de Spanjaarden, die in 1822 tot onafhankelijkheid leidde. Het sloot zich aan bij de republiek Columbia, doch scheidde zich in 1830 weer af om een zelfstandigen staat te vormen, waarvan de geschiedenis sindsdien vol is van bloedige partijtwisten, voornamelijk tusschen de liberalen en clericalen. Een merkwaardige figuur is geweest Garcia Moreno, die van 1861 tot 1875 gedeeltelijk als president, groote macht uitgeoefend heeft en er naar streefde om Ecuador tot een soort Theocratie te maken. De burgeroorlogen, die na hem E. teisterden, leidden tot een doorvoering van liberale denkbeelden op ’t gebied van de verhouding tusschen kerk en staat (1904, gelijkstelling van de godsdiensten voor de wet; invoering van ’t burgerlijk huwelijk).
Litteratuur: C. R. Enock, Ecuador (1914); F. Hassaurek, Four Years among Spanish Americans (1881); A. H. Kean and Sir C. R.Markham, Central and South America, Vol. I (1909); J. Kolberg, Nach E. (1897); Hans Meyer, In den Hochlanden von E. (1907); W. Reiss, Ecuador, Heft 1 (1901), 2 (1904); idem und A. Stübel, Reisen in Südamerika (1896—1902); W. Sievers, Reisen in Peru und E. (1909); Alfred Simson, Travels in the Wilds of E. (1887); A. Stübel, Die Vulkanberge von E. (1897); idem, Skizzen aus E. (1886); idem, Indianertypen aus E. und Columbia (1888); E. Whymper, Travels amongst the Great Andes of the Equator (1892).