Dwergvolken, - of dwergrassen, zijn volken, bij welke de lengte van de volwassen mannen beneden 150 c. M blijft. Homerus bericht in zijn Ilias over een strijd tusschen dwergen, pygmaeën, en kraanvogels. Door de eeuwen heen is er een strijd gevoerd over de vraag, of deze d. al of niet bestaande wezens waren.
Ook Herodotus bericht over d. aan de bronnen van den Nijl. Plinius noemt een aantal plaatsen in Afrika en in Azië, waar d. wonen. Ctésias geeft ze in Indië aan.
Met zekerheid kent men de Centraal-Afrikaansche d. eerst sinds Schweinfurth ze in 1870 aan het hof van den Mangbattukoning Munsa ontdekte. Daarna is het aantal waarnemingen, door Afrikareizigers als Lang, Telkin, Enim Pasja, Stanley, enz. sterk vermeerderd en kent men tegenwoordig in het midden van Afrika vrij nauwkeurig een aantal d. Ook in andere werelddeelen komen d. voor. In Azië behooren er de negrito’s, Andamaneezen en de eerst voor enkele jaren ontdekte d. in Nederlandsch Nieuw-Guinea er toe.
Kollmann meent, op grond van skeletonderzoek en photographieën, dat ook in Zuid-Amerika d. leven. In Europa zijn de Laplanders een d.; terwijl Sergi meent, dat ook in Italië nog pygmaeën voorkomen. De d. bewonen in het algemeen onherbergzame oorden in de binnenlanden en staan op een zeer lagen trap van kultuur; zij leven nog in het tijdperk van de steenkultuur.
Verschillende anthropologen meenen, dat de d. afzonderlijke en zeer primitieve menschenrassen zijn, die van de hen omgevende rassen verschillen, terwijl anderen er op wijzen, dat de oorzaak van de geringe lichamelijke ontwikkeling een gevolg van invloeden van het klimaat, slechte voeding, hard werken, enz. zijn, en de d. dus slechts „ Kümmerformen” van gewone menschen zijn.
Wellicht hebben vroeger, d. w. z. in het steenen tijdperk, ook in Europa d. gewoond; althans komen onder skeletten uit dat tijdperk, in Schweizersbild, in Zwitserland, opgegraven, opvallend veel dwerggeraamten voor. Ook vondsten in Italië en Rusland zouden hierop wijzen. Het is vooral Kollmann, die aan deze vondsten groote beteekenis toekent en op grond dezer vondsten de meening heeft opgesteld, dat de recente mensch van een dwergvorm afstamt.