Du rieu (willem nikolaas) - bibliothecaris aan de Universiteit te Leiden, geb. 1829, overl. ald. 1896. Zijne werkzaamheid aan de Universiteitsbibliotheek nam een aanvang met zijn aanstelling tot amanuensis in 1864, welke hij twee jaar later verwisselde voor die van conservator der handschriften. In 1880 volgde hij prof. Pluygers op als bibliothecaris-directeur, waardoor hij in de gelegenheid werd gesteld zijne bekendheid met bibliotheken en hare inrichting, zijn talent van organisatie, zijne kennis van handschriften en archeologische plaatwerken op buitenlandsche reizen in Italië en Frankrijk verkregen, ten nutte der Leidsche bibl. aan te wenden.
Rijk aan inhoud zijn de vele zuiver bibliographische werken, die hij samenstelde of bij welker samenstelling hij zijne hulp verleende. „De Nederlandsche Spectator,” „het Leidsch Dagblad” en andere periodieken bevatten vele artikelen van bibliogr. of archaeolog. aard van zijne hand. Behalve zijne dissertatie „De gente Fabia” van 1853 en zijne Schedae Vaticanae van 1860 zijn geen zelfstandige werken van eenigen omvang aan zijne pen ontvloeid, tenzij men daartoe zou willen brengen zijn geschrift L. Waneri, De rebus Turcisis epistolae, dat in 1883 ter gelegenheid van het Orientalistencongres te Leiden het licht zag. De laatste groote wetenschappelijke onderneming, waaraan zijn naam is verbonden, is de groote serie van reproductie’s van Grieksche en Lat. handschriften, te Leiden bij de firma A. W. Sijthoff 1897 en volgende jaren verschenen, waarvan hij enkel de proef van het eerste deel: Veteris Testamenti Graeci Codex Sarravianus-Colbertinus met zijn „imprimatur” heeft kunnen voorzien. Heeft D. R. zijn voornaamste zorgen gewijd aan de bibl. der Leidsche Universiteit, daarnaast hebben twee instellingen van beteekenis beslag gelegd op zijn groote werkkracht en organisatietalent. Van 1861 — 71 was hij secretaris, van 1876 — 77 Penningmeester der Leidsche Maatschappij van Nederl. letterk.; van 1862 tot aan zijn 'dood diende hij de „Commission de l’histoire des églises wallonnes” als secretaris. D. R. heeft het ambt van bibliothecaris tot een hooger peil opgevoerd, en door zijn gelukkige gave om kennis der bibliotheekpraktijk en -techniek met die eener veelzijdige, wetenschappelijke vorming te combineeren, heeft hij de oude sleur, waartoe voor zijn tijd menig bibliotheekbeheerder was vervallen, weten te ontgaan. Op die wijs strekte hij velen tot voorbeeld.