Dossoen-landen - afd. der res. Z.- en O.-afd. van Borneo, hoofdpl. Moeara Téwé; verdeeld in 3 onderafd.: 1) Moeara Tewe, bestaande uit het district Midden-Doesoen, 2) Boentok, bestaande uit de districten West- en Oost-Doesoen, 3)Poeroek Tjahoe, bestaande uit het district BovenDoesoen. De afd.
D. grenst ten W. aan de res. W.-Afd. van Borneo en de afd. Koeala Kapoeas der Z.-en O.-Afd., ten Z. O. aan de onderafdeelingen Martapoera en Amoentai, ten O. aan de onderafd. Pasir, ten N.O. en N. aan Koetei; ze bestaat geheel uit rechtstreeks bestuurd gebied. De voornaamste rivier is de Barito of Doesoenrivier, met hare zijrivieren, die de geheele afd. doorstroomt. De grondgesteldheid is alleen bergachtig in het N.W.lijk deel, dat is ingesloten door Koetei, de res. W.-Afd. en de afd. Koeala Kapoeas; het Müllergebergte vormt de grensscheiding met de res.
W.-afd.; vooral het district W.-Doesoen is geheel een product der rivieren: moerassen met reusachtige oerwouden bedekt; ook in 0.-Doesoen vindt men nog vele moerassen, doch ook in het 0. zachtgolvend land, dat in het heuvelland van Tabalong en Kloa overgaat; slechts in het N.0. van dit district vindt men bergen, terwijl men in het Z. een voor den Archipel zeer merkwaardige bodemsoort aantreft met een vegetatie, die aan een Geldersch of Overijselsch landschap herinnert. De uitgestrekte bosschen, die bijna overal den bodem bedekken, bevatten talrijke boomsoorten, die uitstekend timmerhout leveren, o. a. ijzerhout en een houtsoort (soeré), die veel op ebbenhout gelijkt; voorts rotan, bamboe, kleurstof leverende gewassen, boomen, die harssoorten leveren (o. a. bekende Damar-soorten en z.g. bijenboomen). Yan de meeste beteekenis zijn de getah-soorten, zoowel die, welke getah pertja, als die welke caoutchouc of rubber opleveren, afd. Wat de fauna betreft, men vindt in deze o. a. rhinocerossen, wilde runderen, beren, vele slangen- en apen-soorten, en tal van fraaie vogels. Het delfstoffenrijk levert: diamant (alleen in Boven-Doesoen); goud, uit de Beneden-Barito gewasschen; op enkele plaatsen in Midden-Doesoen wordt ook grond uitgegraven en daarna gewasschen; antimonium, alleen aangetroffen aan de Midden- en BovenLaheirivier en haar zijrivieren, voorkomende als bijna zuiver antimoniumglans met sporen van lood en bismuth; ijzer op verschillende plaatsen; er bestond vroeger een bloeiende inl. ijzerindustrie, waarvan o. a. thans nog te Boekaoe en bij de monding der Montalatrivier de overblijfselen te zien zijn; het ijzererts werd bij de vindplaatsen verwerkt; steenkolenbeddingen vindt men in Boven- en in M.-Doesoen; terwijl voor deze afd. in dit product een groote toekomst schijnt te liggen, vindt men nog slechts op een 4 tal vindplaatsen in M.-Doesoen, een exploitatie, die uitsluitend in handen is van Maleische handelaren te Moeara Téwé, welke met voorschotten werken. De bevolking woont bijna uitsluitend aan de hoofd- en zijrivieren; zij bestaat uit Dajaks en Maleiers, die zich ook veelvuldig vermengd hebben. Toen de afd. D. onder ons bestuur kwam, werden er nog bijna geen Maleiers gevonden; naarmate onze invloed toenam, drongen zij steeds verder langs de rivieren het land in, en vestigden groote handeiscentra, o. a. te Bangkoeang, Tandjong Djawa, Moeara Téwé, Moeara Laoeng, Poeroek Tjahoe, enz.
Uit hun vermenging met de Dajaksche bevolking is een ras ontstaan, Bekoempa i-D o e s o e n genaamd, dat wel den Islam belijdt, maar in zeden en gewoonten nog bijna geheel Dajaks is. De Dajaks zijn verdeeld in een aantal stammen, waarvan de voornaamste zijn de Biadjoe’s, de Doesoen’s en de Maanjan’s; de laatste stam is de talrijkste in de onderafd. Boentok, en tegelijk uit ethnographisch oogpunt een der merkwaardigste van O.-Borneo, in het bijzonder die in Padjoe Empat (de „vier afdeelingen”) wonen, bij wie nog lijkverbranding heerscht, die als nomaden tot in de verste wildernissen trekken, het woud vellen en na verbranding der boomen hun velden er aan leggen, om toch, na 2 of 3 jaren, weer terug te keeren naar Padjoe Empat, waar iedere familie een vaste woning bezit. Zij hebben een bijzondere bedrevenheid in den bouw van prauwen (djoekoeng). Hun godsdienstige opvattingen hebben blijkbaar den invloed van het Hindoeisme ondergaan; de lijkverbranding is mede aan dien invloed toe te schrijven (zie DAJAKS). Dajaks en Maleiers worden zooveel mogelijk van elkander gescheiden en onder hun eigen hoofden gesteld. — Litteratuur: H. D. E. Engelhard, De afdeeling D. (Bijdr. t. d. T. L. en V. kunde v. N.-I. dl 62. 1901); P. te Wechel, Erinnerungen aus den Ost. u. West-Dusunländern (Intern. Archiv für Ethnolog. Bd. 22. 1914).