Doris (griekenland) - het kleinste onder de zelfstandige Grieksche landschappen, lag in het centrum v. Midden-Griekenland, tusschen Malis, Oetaea, Locris en Phocis, omvatte de zuidhelling van den Oeta en den n.w. Parnassus, het tusschen deze beide gebergten ingesloten dal der Pindusrivier en het gebied van den bovenloop der rivier Kephisus (Cephissus). Oorspronkelijk door Dryopers bewoond, daarom ook wel Dryopis geheeten, werd het land bij den aanvang van de verhuizing der Doriërs door dezen bezet; later werd het als hun eigenlijk moederland aangemerkt. Daar het landje weinig vruchtbaar en geheel van de zee afgesneden was, kregen de bewoners van hun naburen den bijnaam Hongerdoriërs (Limodorieis). D. bevatte vier steden: Erineus, Cytinium, Boum en Pindus (Akyphas), die een tetrapolis (vierstedenbond) vormden en in de oorlogen tusschen de Phociërs, Aetoliërs en Macedoniërs herhaaldelijk werden verwoest; ten tijde der Rom. heerschappij waren het nog slechts onbeduidende dorpen.
In het tegenw. Griekenland vormt D. een eparchie van het nomos Phthiotis en Phokis. De Grieksche volksstam der Doriërs onderscheidde zich in vele opzichten van de overige Gr. stammen; de Doriërs hadden een eigen taal (dorisch dialect); hun kunst had een zeer zelfstandig karakter (dorische bouworde, dorische toonaard, dorische lyriek) en had zich reeds in hunne oudste woonplaatsen in Europeesch Griekenland, als Thessalië, ontwikkeld; met de Ioniërs speelden zij de hoofdrol in de Grieksche kultuurgeschiedenis. Volgens de sage stamden alle Doriërs van Doros, zoon van Hellen, af; ten tijde, dat zij het eerst vermeld worden, bewoonden zij het Z.W. deel van Thessalië. De sage plaatst hun koning Egimios, vriend en bondgenoot van Heracles, in de omgeving der vallei Tempe; genoemde koning had twee zonen, Hyllos en Dymas, en bovendien een zoon van Heracles, Pamphylos, geadopteerd: deze gelden als de stamvaders van de Dorische familiën der Hylleeërs, Dymanen en Pamphylen. Bij een eerste verhuizing vestigde een deel der Doriërs zich meer Zuidelijk rondom den berg Oeta en gaven aan dit landschap hun naam: omstreeks dezen tijd werden Delphi en het oude heiligdom van Apollo het godsdienstig middelpunt der Dorische familiën. Twee of drie geslachten na den Trojaanschen oorlog, tegen de 11de eeuw vóór onze tijdrekening, had, onder aanvoering der Heracliden, de tweede of groote Dorische volksverhuizing plaats, die een volkomen verandering in de oude Pelasgische en Achaeïsche wereld teweegbracht; allereerst occupeerden de Doriërs bijna den geheelen Peloponnesus; vervolgens zonden zij naar alle richtingen koloniën uit naar Rhodos,naar de kusten van Carië en naar de naburige eilanden, naar Illurië, Cyriaca, Corinthe, Corcyra, naar Sicilië en Zuid-Afrika, enz. De voornaamste onder de z.g. Dorische staten zijn geweest: Sparta, Argos, Messenië, Sicyon, porinthe, Megara; de staat, waarin het Dorisch volkskarakter het scherpst uitkwam was Sparta; wat de Dorische staten het meest kenmerkte was het bestaan van drie klassen, verder een aristocratische constitutie en een streng conservatisme.