Dorado (el) - Voor ’t eerst verscheen de Dorado-legende bij de expeditie van Gonzalo Pizarro (1541 —42) ; het was het bericht van een opperhoofd, dat zijn lichaam bestrooide met goudpoeder en deze bestrooiïng, nadat hij haar in een meer had afgewasschen, hernieuwde. Dit Dorado-bericht drong van Quito door naar Bogota en riep daar den tweeden Dorado-tocht in het leven (1541 — 42), onder aanvoering van Fernando Pérez de Quesada en Lope Montalvo de Lugo. Later werd het Dorado-bericht op tweeërlei wijze met andere legenden verbonden. Benalcàzar verkreeg reeds 1535 een bericht van een goudrijk land, dat Cundiru-Marca zou heeten, welke naam wijst op het gebied van de Quichna-taal.
Benalcàzar’s lieden gingen dan ook naar het Z. om dit land te zoeken. Ook werd de Dorado-legende in verbinding gebracht met Nieuw-Granada; „El nuevo Reino de Granada es el cierto Dorano", zegt Castellanos. De goudoffers in de bergmeren van Nw. Granada, vooral in het Guatavita-meer, leidden hier toe. De Dorado-legenden hebben aanleiding gegeven tot vele ontdekkingsreizen in het Orinoco- en Marafion-gebied en in Guyana.
In het Z. van Guyana zocht men later het meer, waaraan „el hombre dorado” zijn zetel had opgeslagen. Op de kaart komt het voor als het groote meer Parime. In het voorjaar van 1739 kwam Nikolaus Hortsmann uit Hildesheim het eerst op deze merkwaardige plaats aan. Het groote meer Parime bleek het kleine meertje Amucu te zijn. In den regentijd is het echter van vrij grooten omvang.