Doorbuiging - de vormverandering, die een op buiging belaste draagconstructie bij belasting ondergaat. In de ijzer- en brugbouwkunde maakt men onderscheid tusschen blijvende en tijdelijke doorbuiging. Bij de proefbelasting van een nieuwe brug doet men namelijk de ervaring op, dat de doorbuiging, na verwijdering van de belasting, niet geheel wordt opgeheven, maar voor een deel (15—30%) blijft bestaan. Dit percentage noemt men de blijvende doorbuiging; het ontstaat door kleine verschuivingen in het klinkverband (het z.g. „zetten van het klinkverband”).
Een geringe blijvende doorbuiging is gewoonlijk een bewijs van goed klinkwerk. De tijdelijke doorbuiging is die, welke na verwijdering van de belasting geheel wordt opgeheven. Practisch is dit steeds het geval, nadat het klinkverband zich „gezet” heeft. Het meten van de doorbuiging geschiedt door z.g. schuifblokjes. Gewoonlijk worden bij het ontwerpen van een brug reeds berekeningen van de grootte der doorbuiging gemaakt. Voor vele constructievormen (de z.g. statisch-onbepaalde constructies) is dit zelfs onvermijdelijk, Deze berekeningen worden analytisch uitgevoerd volgens de methoden van Muller-Breslau. Mohr, Castigliano en anderen, of graphisch (zie GRAPHOSTATICA) volgens de methode van Williot.