Donnay (Maurice), Fr. tooneelschrijver geb. te Parijs, 1862. Hij verliet in 1885 als civielingenieur de „Ecole centrale” en trad vier jaar later op in „Le Chat noir” met eenige gedichten (14 Juillet, Ballade, enz.), die aanstonds de aandacht op hem vestigden. Een eerste plaats veroverde hij zich onder de tooneelschrijvers van den laatsten tijd met Pension de familie, Complices (1896), Amants (1896), la Douloureuse, l'Affranchie (1898) le Torrent (1899), Education de prince (1900), la Bascule (1901), VAutre Danger (1902), le Retour de Jérusalem, l'Escalade (1904) en Paraître (1906). Met medewerking van Lucien Descaves schreef hij la Clairière (1900) en Oiseaux de passage (1904), die in het théâtre-Antoine opgevoerd werden. — D. paart aan een groote mate van oorspronkelijkheid en fantasie een fijne opmerkingsgave en een juist inzicht in het wezen van de tegenwoordige samenleving.
De onderwerpen, die hij behandelt, zijn haast altijd zeer gewaagd. Maar de levendigheid van zijn dialoog, de aantrekkelijkheid, de nauwkeurigheid, de diepte van zijn psychologische waarnemingen, die meestal liefde en hartstocht tot object hebben, zijn bijtende ironie, zijn tintelende geest en zijn luchtige, soms ook bittere scherts ontwapenen menigeen, die zich ergert aan de door D. geschilderde toestanden. D. is ook de schrijver van een studie over het leven en de werken van Molière (1911) en van een deel aan de Musset gewijd (1914). Sedert 1907 is hij lid van de Ac. française. — Zie A. Benoist, Le théâtre d’aujour-d’hui, Paris, 1912, 2 vol.; A. E. Sorel, Essais de psychologie dramatique, Paris, 1911.