Dodekaoros - Bij de oude volken placht men den zodiak aan te duiden door een kring van 12 dieren; vandaar de naam „dierenriem”. Nu zijn er, vooral in de Hellenistisch-Egyptische wereld, afbeeldingen gevonden van den zodiak, waar om den eig. dierenriem heen, nog een kring van dieren wordt afgebeeld. De Grieken noemden dezen kring „dodekaoros”, d.i. „kring van 12 uren”. De volgorde en de namen der dieren zijn niet overal dezelfde.
Voor zoover wij kunnen nagaan, reikt het gebruik van den d. minstens terug tot het begin onzer jaartelling, maar over de vraag of hij ook reeds te Babel bekend was, verschillen de meeningen. De religieuze gedachte, die aan den d. ten grondslag ligt, schijnt wel in Babel zijn oorsprong te vinden. Welke is die religieuze gedachte? Voor het antieke denken vormt het heelal één reusachtig organisme, waarin elk onderdeel als mikrokosmos staat tegenover het geheel, en alle eigenschappen van dat geheel weerspiegelt. Hemel en aarde staan tot elkaar als archetype en ectype en op aarde gebeurt alleen dat, wat aan den hemel is „voorgeteekend”. Zie ASTRAALTHEOLOGIE. En daar de hemellichamen zich regelmatig bewegen, is het aardsch gebeuren vooruit van den hemel af te lezen door de astrologen. Daartoe legden ze, behalve een kaart van de aarde, ook een hemelkaart aan, waarop elk deel met een bepaald deel der aarde „correspondeerde”. Er zijn lijsten gevonden, waar de de bekende wereld in 12 landen is verdeeld, en elk dier 12 landen correspondeert met een der 12 deelen van den d., en deze 12 correspondeeren weer met de 12 deelen van den dierenriem.
Soms wordt ook elk sterrebeeld in verband gebracht met een der 12 „elementen”, water, aarde, vuur, enz. Ook de aardsche tijdindeeling in eenheden van 12, b.v. een groep van 12 jaren als het „groote jaar”, het verdeelen van het jaar in 12 maanden, de verdeeling van den dag in 12 uren, is door den hemel voorgeschreven. Het getal 12 drukt dus de geheelheid, de totaliteit uit. Zoo wordt het heelal dus opgevat als één reusachtig organisme, dat door volkomen harmonie gedragen wordt, en waarbij alle gebeuren aan den hemel zich op aarde weerspiegelt. Religieus is dit systeem, omdat de goden „astraalgoden” zijn, d.i. hun willen en werken in de sterren openbaren.
Wanneer b.v. het aardsche Babel „correspondeert” met dat deel van den d., waar het sterrebeeld „de hond” staat, dan kan een nauwlettend acht geven op wat er aan dat deel des hemels plaats heeft, leeren, wat er in Babel te gebeuren staat. Want de goden doen niets, tenzij zij het eerst aan den hemel hebben „voorafgebeeld”. Toen de Hellenistische wijsheid deze oude oostersche voorstellingen overnam, en in den d. tot plastische uitbeelding bracht, vertegenwoordigde dit alles reeds een goeddeels vergeten en niet meer begrepen mythologie, en kreeg de fantasie vrij spel. De d., zooals wij hem kennen, is dus van Hellenistisch maaksel, maar met oude, „babylonische” elementen in elkaar gezet.