Djingiz khan of tsjinkkiz - eigenlijk Temoedsjin, Mongoolsch veroveraar, geb. 1155 aan de Onon, was de zoon van een Mongoolsch hordehoofd Jisoegei Baghatur. Deze stierf reeds in 1167, zoodat D. zelf zijn weg maken moest en eerst, naar het schijnt als hoofd van een vrijbuiterschaar, in verbond met de Chineesche regeering, welker politiek het altijd was de onrustige Mongoolsche nomaden in bedwang te houden, door den eenens tam tegen den ander op te zetten. Zoo ondersteunde zij thans den stam Kerait, waarbij ook D. zich aangesloten had, en als deze de overhand op hunne tegenstanders gekregen had, verleende zij aan het hoofd der Kerait den titel Wang, d. i. koning, 1194. Eenigen tijd later ontstond echter weder oneenigheid tusschen de verbondenen, waarbij D. de overwinning behaalde op den Wang en ten gevolge daarvan in 1204 als hoofd van alle stammen in Oost-Mongolië optrad.
In 1206 onderwierp hij ook de stammen in WestMongolië en beriep hij een volksvergadering van alle stammen (Koeroeltai), waarin hij als Khan der Mongolen uitgeroepen werd en naar het schijnt den naam Djingiz, welks beteekenis onzeker is, aannam. Hij ordende toen zijne legerscharen en breidde zijn heerschappij over naburige stammen uit. In 1211 begon hij den langen strijd met de Chineesche Kin, die in Noord-China een machtig rijk hadden met de hoofdstad Peking. Deze strijd eindigde 1215 met de verovering dier stad. De vermoording van een aantal kooplieden door den Khwarizm shah Mohammed, waarvoor D. te vergeefs voldoening eischte, gaf aanleiding tot den tocht naar Turkestan. Dra verspreidden zich de Mongolen over het geheele land tot aan het meer van Azow in het Westen en de oevers van den Indus in het Zuiden, alles verwoestend en uitplunderend; Bokhara, Samarkand, Khwarizm (Chiwa) en tal van andere steden werden veroverd en uitgemoord, 1220 — 1223. Enkele afdeelingen van het groote leger drongen zelfs langs de Zuidkust van de Kaspische Zee in den Kaukasus en Zuid-Rusland door en versloegen de Georgiërs, de Kiptchaken en de Russen.
In 1224 aanvaardde D. zelf den terugtocht en kwam in het volgende jaar in zijn kamp aan, om aanstonds weder persoonlijk deel te nemen aan den strijd tegen de Chineezen en wel in het bijzonder tegen Tangoet of het Rijk Hsia, zooals het bij de Chineezen heet. Gedurende dezen oorlog stierf D. in Aug. 1227 in de tegenwoordige Chineesche provincie Kan-soe, maar zijn lijk werd naar Mongolië overgebracht en aldaar begraven. De juiste plaats is onbekend, want volgens Mongoolsche gewoonte werd deze geheim gehouden. Nog bij zijn leven had hij zijn zoon Ugedei als zijn opvolger aangewezen, hoewel het bij deze Nomaden wet is, dat de heerschappij behoort aan het geslacht, niet aan een enkel lid daarvan, zoodat ook de overige talrijke zonen van D. een bepaald gebied aangewezen kregen en Ugedei eerst feitelijk de eerste plaats onder hen innam, toen hij op een, na D.’s dood gehouden, koeroeltai als Grootkhan erkend werd. Litteratuur bij het art. MONGOLEN.